Daar zaten we dan, op donderdagavond 16 maart, in de grote zaal van het Hippolytushoes in Middelstum met 18 gemeenteleden.
Een gespreksavond, die van Lineke Buijs, de gespreksleider, als thema had meegekregen ‘Theologie, een vak apart’.
De aanleiding voor deze avond was een bespreking op de laatste gemeenteavond over de voorgangersgroep en een eventuele uitbreiding daarvan met een ‘schil’, een ‘mantel’, of hoe zo’n clubje ook maar heten mag, en wat voor voorwaarden je aan zo’n uitbreiding zou moeten stellen.
Lineke begon haar inleiding met wat gedachten over het fenomeen ‘vakmanschap’. In haar jeugd werd een behanger ingehuurd als het huis behangen moest worden. Haar ouders peinsden er niet over om dat zelf te gaan doen. Het was ook veel concreter wat je vak was. Tegenwoordig wordt er veel meer zelf gedaan dan in die tijd. Maar ook al had je een vak geleerd, je had altijd goede en minder goede vaklieden.
Vervolgens stond ze stil bij het vak ‘theologie’. In huize Buijs was er veel zelfstudie. De concordantie van Trommius was daarbij een soort handboek. Toen ze zelf op haar 26e de studie theologie begon was dat vooral uit interesse, met name in talen. De Kerkelijke Opleiding, de vakopleiding, volgde ze pas na haar 50e. Haar viel de complexiteit van het vak op: je moet preken, er is het pastoraat, zaken als onderwijs en kennis van liturgie.
Ingezoomd op Huizinge constateert ze dat dat ook een beetje een ‘aparte’ gemeente is. Een bijzonder ontstaansgeschiedenis, met vanaf het begin een groep van voorgangers die ook bij de gemeente horen. Zijzelf en haar man Andries zijn op een gegeven moment min of meer geruisloos ingestroomd, en dat terwijl ze beide niet uit een PKN-gemeente afkomstig zijn. Huizinge was en is nooit zo van de regeltjes geweest. Er kon en er kan veel.
De bedoeling van deze avond is om het er eens over te hebben wat we daarvan vinden. Daartoe had Lineke wat vragen opgesteld die in groepjes van zes werden besproken. Hoewel de groepen nog lang niet waren uitgesproken kwamen we na een half uur weer samen en bespraken de vragen plenair.
Wat is voor jou het belang van een zondagse dienst, waar kom je voor?
Een hele reeks aan woorden, indrukken en gevoelens kwamen aan bod.
Samenzijn, bezinning, lering, beleving, verbondenheid, reflectie. Je wordt opgetild naar een hoger plan, zingen, bidden, muziek, een meditatief moment in de week, iets heiligs.
Mooi, de vaste onderdelen, soms aangesproken door een lied, soms door de preek, die pastoraal kan zijn, of lerend.
Liefde, aandacht, persoonlijke beleving, het leven overdenken, de lofzang.
Genoemd werd ook de zorgvuldigheid en aandacht waarmee de diensten worden vormgegeven, met zeker ook zaken als het mooie liturgieboekje en de bloemen, en, last but not least, de koffie, met de ontmoeting daarbij.
De voorgangers van het team maken tot nu toe in Huizinge deel uit van de gemeente, in onderscheid met gastsprekers. Maakt dat iets uit voor je? Kun je voor- en nadelen benoemen?
Een vaste groep voorgangers wordt als een groot goed ervaren. Ze geven, ieder op eigen wijze, een vaste basis aan de erediensten. Het maakt de prediking persoonlijk. Een aanwezige voorganger zegt zich in Huizinge op de kansel zo heerlijk veilig te voelen.
Maar ook gastsprekers met hun soms andere geluid worden gewaardeerd.
Die gasten komen hier graag; men voelt zich haast vereerd te worden uitgenodigd. Misschien heeft dat wel te maken met de uitstraling van Huizinge…
Nadelen, van zowel de groep als de gasten, komen niet echt aan de orde.
Welke eisen stel je aan een voorganger in de zondagse dienst?
En: Vind je theologische scholing (als het gaat om inhoud, kwaliteit, complexiteit) een zaak die elders geregeld wordt, en die we rustig kunnen overlaten aan de instanties die daartoe in het leven geroepen zijn (in ons geval binnen de PKN)? Of zouden we als gemeente (als directe belanghebbende) hier ook actiever bij betrokken kunnen zijn, en zo ja, hoe?
We gaan er van uit dat een voorganger weet waar hij/zij mee bezig is, iets weet van dat ‘aparte vak’.
Een aanwezige organist stelt het op prijs als de voorganger mooie liederen uitzoekt.
En uiteraard vormt de Bijbel het uitgangspunt. Uitleg van een woord, nieuw zicht op een oude tekst, eventueel toegepast op het heden. Openheid van geest, betrokken op de gemeente, praktisch.
Iemand vindt het mooi als een voorganger zich ook kwetsbaar durft op te stellen.
De opleiding als zodanig is niet uitgebreid aan de orde gekomen. De RUG wordt genoemd, waar nog wel theologie kan worden gestudeerd, maar niet meer de Kerkelijke Opleiding wordt aangeboden. Het gaat even over de classis, een classispredikant, een consulent, de vroegere theologische faculteiten in Kampen en aan de VU waar de kerken via een deputaatschap contact mee hadden. Het lijkt of dat in onze tijd allemaal niet meer aan de orde is. De opleiding is, ook letterlijk, ver van Huizinge.
Tot slot praten we nog wat na in een soort ‘wat-verder-ter-tafel-komt’ sfeer.
We ervaren Huizinge en de diensten als een geheel dat een levend organisme is. En zijn blij met hoe het gaat en hoe we niet angstvallig gebonden aan PKN-regels onze diensten invullen. Daarbij wordt nog wel gewezen op het gevaar van zelfgenoegzaamheid: we moeten niet de kant op van ‘het gaat hier zo mooi, wat doen we het goed!’
In dat verband, die regeltjes, wordt ook nog gezegd dat het mooi is dat er veel kan, maar dat het maar een klein stapje is van ‘wat-kan-hier-veel’ naar een soort onverschilligheid.
Lineke sluit de bijeenkomst met de conclusie dat het mooi was met elkaar van gedachten te wisselen. Van Grietje krijgt ze een mooie bos tulpen mee!
Kees Steketee