De Commissie Bezinning & Cultuur organiseert: Zondagmiddag 22 september 2024, om 14.30 uur, excursie naar boerderij ‘De Har’ in Westeremden
Er is tegenwoordig veel aandacht voor het boerenleven, hoe het allemaal zou moeten en ook vooral hoe men vindt dat het niet moet; er zijn heel veel meningen die ook vaak voortkomen uit onwetendheid. Het lijkt ons mooi om inhoudelijk wat meer te weten te komen over wat er allemaal gebeurt qua ontwikkelingen op het platteland. Annelien Kapper heeft samen met haar man Kristiaan een paar jaar geleden de boerderij van haar ouders, Jan Willem en Gerrie Kapper overgenomen. De werkwijze van minder bodembewerking (niet meer ploegen) die haar ouders net waren begonnen heeft ze voortgezet en hierin is het een blijvende zoektocht naar de beste manieren om het land te bewerken. We hebben haar bereid gevonden om ons daarover een en ander te vertellen. Ook de combinatie boer en landschapsbeheer zal daarbij aan de orde komen, wat het effect is en wat voor flora en fauna je zoal aantreft op het platteland.
En omdat we als kerk bezig zijn met de versterking van de kerkboerderij zal er ook aandacht zijn voor de nieuwe schuur die onlangs bij het bedrijf gebouwd is, nadat de oude schuur is afgebroken. Hoe die voldoet aan de eisen van de huidige tijd, bevingsbestendig is en het dorpsgezicht en het landschap niet aantast. Dat is ook wat de kerkboerderijcommissie voor ogen heeft met onze kerkboerderij en het maakt een en ander aanschouwelijk voor de Huizinger gemeente. Maria Smits-Nienhuis heeft dit bouwproject getekend en begeleid. Zij is samen met Arie Nienhuis de architect die ons ook bijstaat bij de versterkingsplannen van de kerkboerderij. Zij zal aanwezig zijn en kort iets vertellen over het bouwproces. Tevens een mooie gelegenheid voor ons als gemeente om nader kennis met haar te maken.
Zondagmiddag 22 september, aanvang 14.30 uur Boerderij ‘De Har’. Huizingerweg 43, Westeremden Zoals gebruikelijk wordt er een bijdrage van 4 euro p.p. gevraagd
In Utrecht bestaat nog steeds een kleine kloostergemeenschap van de zusters Augustinessen: Casella. (Voor wie meer wil weten: https://www.casella.nl/). Ook al zijn ze nog maar met drie zusters, toch houden ze hun vieringen gaande en heten ze vooral jonge mensen welkom. Ze geven voor degenen die hen een warm hart toedragen en/of geïnteresseerd zijn in de augustijnse
spiritualiteit ook een blad uit: ‘Stad Gods’. Het verschijnt vijf keer per jaar, in een oplage van 6000 stuks. Het jaarthema in 2024 is het ‘Zonnelied van Franciscus’, en zodoende werd ik gevraagd als gastschrijver om iets over Broeder Wind te schrijven.
Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde.
Franciscus van Assisi, ‘Zonnelied’
Hieronder het artikeltje dat in ‘Stad Gods’ terecht kwam.
Broeder Wind
Starend uit het raam van de trein die vanuit Groningen de Ommelanden in rijdt zag ik vooral lucht, heel veel lucht. Het streepje aarde daaronder stelde niet veel voor: grasland, akkers, hier en daar een verre torenspits die niet veel hoger leek dan het gras, wegvallend tegen die onmetelijke hemel.
Wij hebben hier op het Hogeland eigenlijk niets spectaculairs, dacht ik, niet zoals andere streken dat hebben. Geen bergen of heuvels, geen duinen of strand, geen meren of watervallen. Maar wij hebben de lucht. Zo ontstond de tekst voor het ‘Hogelandster liedje’. Te lang om hier te citeren, maar het eindigt zo:
De ochtend- en de avondlucht de maan die voor de morgen vlucht de wolken in hun wit gewaad de zon die op- en ondergaat het donker met zijn sterrenpracht het stil verbleken van de nacht het ijle blauw zo peilloos hoog de hele halve regenboog.
De handen leeg, dicht aan de grond, ik sta en kijk de hemel rond, de wenkende oneindigheid… Er is geen grens… er is geen tijd…
Wij houden van wat je niet hebben kan, wij leven van de lucht.
‘Van de lucht kun je niet leven’, zegt een spreekwoord. Maar wij mensen doen niet anders. Zonder lucht is ons bestaan binnen een paar minuten voorbij. Meer dan water en brood hebben we lucht nodig, adem, wind. Dat is raar. Dat wat we het meest nodig hebben, is onzichtbaar, je kunt het niet aanraken. Geen wonder dat de wind symbool is geworden voor de Heilige Geest. Hoe ongrijpbaar en vluchtig is ook de Geest, van wie je maar moet hopen en geloven dat hij/zij bestaat en aanwezig is, zonder ooit een hard bewijs te krijgen. Kunnen we dat aan? Dat we het moeten hebben van iets, iemand, waarop we geen vat hebben?
Franciscus noemt de wind ‘broeder’. Ik moet bekennen dat ik hem dat niet altijd nazeg, als het hier weer eens hard waait en ik er tegenin moet fietsen. Voor iemand die je niet kunt zien heeft Broeder Wind een krachtig vermogen om je dwars te zitten. Maar ook om je in die strijd met de elementen weer tot jezelf te brengen, zoals velen van ons die graag ‘uitwaaien’ aan het strand weten. Het lijkt dan of je al te menselijke muizenissen door de wind worden meegevoerd. Je voelt je lichaam weer: je nietigheid tegenover die kracht, en toch laat je je niet omver blazen. Wind is niets meer dan zich verplaatsende lucht. Soms zo hard dat het stormt. En soms legt Broeder Wind zichzelf even ter ruste, en is het windstil. Zelfs hier in het noorden van Groningen. Dat zijn speciale dagen. Je hoeft je nergens meer tegen te verzetten. De altijd ritselende blaadjes van de populier zwijgen. Ik zit buiten en luister naar de stilte.
Is dit nu wat de Prediker ‘lucht en leegte’ noemt? IJdelheid en het najagen van wind? Het is waar dat de ongrijpbaarheid van lucht een gevoel kan geven van leegte. Wat hebben we uiteindelijk als houvast – niets, een vuistvol wind. Ik zit in het gras, en voel iets anders. Leegte die tot ruimte wordt. Zoveel wordt ons voorgehouden, uitgelegd, opgedrongen, zoveel wordt van ons gevraagd en geëist. Zoveel vragen en opinies klinken in ons hoofd. Het wegvallen daarvan kan beangstigend zijn. We zijn er zo aan gewend, aan al die stemmen. Wat blijft er over als die zwijgen? En toch kan de leegte, als je hem niet probeert te verdrijven, veranderen in ruimte. Tenminste, dat gebeurt mij soms. De leegte kan een vriendelijk gezicht krijgen, een ontvankelijkheid voor wat zich niet laat zeggen. Toe maar, er is ruimte genoeg. Kijk om je heen, omhoog, hoeveel lucht, van horizon tot horizon. Vertrouw je er aan toe. Dan, even maar, steekt Broeder Wind op, en fluistert bemoedigend in de populierenbladeren.
Op dag 31 van week 31 is de laatste hand gelegd aan het groot onderhoud van het kerkhof door een nieuw, gesmeed hek te plaatsen op het graf van het echtpaar Van der Leest-Oosterheerd, gestorven in 1907/1908. De werkzaamheden bestonden uit het herstellen van onderdelen van de toegangspartij van de hof. De bakstenen wanden van de dam waarop het hek staat zijn deels opnieuw opgemetseld, deels gevoegd, evenals onderdelen van veel grafmonumenten.
De kerk is een tot de verbeelding sprekend gebouw, maar ook het kerkhof, ‘Gods Akker’, onverbrekelijk verbonden met het godshuis, is een bijzondere historische plek. Evenals de kerk was de hof gewijd, hij was ommuurd, omheind of omgracht, zodat duidelijk was waar de wijding begon en ophield. In de kerk en op het kerkhof gold ooit het driedubbele vrederecht. Een misdaad hier begaan werd driedubbel bestraft. Karel de Grote schreef rond 800 voor dat de doden in gewijde aarde begraven moesten worden. In de eerste eeuwen na de komst van het christendom was het aantal kerken hier gering. Het was voor de mensen uit dorpen waar eerst geen kerk was een riskante onderneming om kilometers ver van huis te gaan kerken. Vóór de bedijking, die rond 1000 gestaag begon, stond het land, zeker in de winter, vaak blank, alsmede de kleipaden. Maar ook later was het gebied vaak bijna onbegaanbaar. Om genoemde praktische redenen, maar ook omdat men de doden in eigen dorp op eigen wierde wilde begraven, verlangde elk dorp een kerk en een kerkhof. De doden uit het voorgeslacht en de levenden hadden altijd een samenleving gevormd. Vanuit de oerparochies ontstonden zo in de loop der tijd andere parochies, wat resulteerde in een enorme dichtheid van kerken die in het open landschap ook nog goed zichtbaar waren en zijn. De kerken zijn meestal op plaatselijk initiatief tot stand gekomen.
Slechts een deel van het kerkhof was begraafplaats, het grootste deel was een openbare ruimte bestemd voor bijeenkomsten, processies, rechtspraak, jaarmarkten, kermis (de verjaardag van de wijding van kerk en hof). Vaak was het ook wel, tegen de regels in, de tuin en de boomgaard van de priester en de koster. Kerk en kerkhof waren het centrum van het kerspel, gemeenten zijn pas vanaf 1808 en uit de kerspelen ontstaan. In de kerk werd men gedoopt, hoorde men het evangelie, maar ook werden het nieuws en de regelgeving hier afgekondigd en kreeg men na overlijden er een laatste rustplaats.
Op het kerkhof werden de gelovigen in gewijde aarde begraven, in de kerk de priesters en later ook de aanzienlijken. Ongelovigen en zelfmoordenaars kwamen buiten de wijding te liggen. Bij archeologische opgravingen bleek dat ongedoopte kinderen in aarden potten soms tegen de rand van de wijding werden begraven in de zogenaamde ‘zoom der ongedoopten’.
Een bisdom was verdeeld in dekenaten, gevormd door een flink aantal kerken onder leiding en toezicht van een deken of proost. In het dekenaat werd eens per jaar rechtspraak gehouden op het kerkhof van een dorp. De voornaamste taak van de deken was het uitoefenen van de zogenaamde justitia synodalis, of het seendgerecht, de laagste kerkelijke rechtbank waar openbare overtredingen van goddelijke en kerkelijke geboden, met name van het zesde gebod en woeker werden berecht.
Het oude seendrecht schreef voor dat er vier wegen naar de kerk moesten leiden. Ze moesten open en begaanbaar zijn voor levenden en doden. De kerspellieden waren verplicht de wegen naar de kerk goed te onderhouden en ervoor te zorgen dat deze zo breed waren dat vier man een dode naar de kerk konden dragen en een dopeling erheen kon worden gebracht. Het versperren van een kerkenpad of lijklaan werd zwaar gestraft.
Men werd begraven naast degene die even eerder stierf en als de beperkte begraafplek vol was, werd van voren af aan geruimd. Een graf heette een rotting of een vertering, als er geruimd moest worden werden de beenderen verzameld en in het knekelhuis bewaard in afwachting van de Wederkomst des Heren en werd een ander in het geruimde graf ter aarde besteld.
Uit: Spiegel van het Menselyk Bedryf door Jan Luyken, dichter en etser, en zoon Casper. Een doodgraver is aan het ruimen. Hier geen knekelhuis, maar een speciale plek tegen een muur.
Op elk kerkhof was in de middeleeuwen een knekelhuis, soms een fraai huisje, soms waarschijnlijk enkel een afdak. Na de Reformatie is vermoedelijk gaandeweg het hele kerkhof in gebruik genomen als begraafplaats. En kregen geruimde menselijke resten in de knekelput een plek.
Reeds in de 18e eeuw kwam er verzet tegen het begraven binnen dorp en stad, getuige de kleine particuliere begraafplaatsen zoal ze nog zijn in Scheveningen, Tiel en Hilversum. In de 19e en begin 20e eeuw werden begraafplaatsen buiten de bebouwing aangelegd, met name in het ultra-liberale Groningerland waar zelfs de kleinste dorpen een dergelijke voorziening kregen. In Huizinge werd in 1916 een begraafplaats aangelegd nadat de voormalige gemeente Middelstum de kerkhoven te Westerwijtwerd en Huizinge had gesloten. De inwoners van Huizinge en de kerkelijke gemeente hebben gezamenlijk op kerkengrond de begraafplaats gesticht.
Kerken en ook kerkhoven zijn prachtige elementen in het landschap en men kan er gemakkelijk een historische sensatie opdoen, om met Professor Johan Huizinga te spreken.
Vroeg in de ochtend, was vanmorgen in de dienst van vandaag, die als u dit leest, vast gisteren zal zijn. De rugzak kan me de rug op en doet dat ook. Fiets via het afglijdertje van de stoep af de weg op. Weg van huis. Stuur richting Huizinge, groet hartelijk de dames die wandelend hun zondagse rondje Oosterburen kuieren. Ik fiets ruim in de tijd het kerkpaadje op. Stuur behendig langs de huisloze slakken op het pad en tracht een spoor van stervend slakkenslijm te voorkomen. Met mijn voorwiel lukt dat aardig, niet wetend, niet kijken wat het achterwiel doet. Doden op kerkelijk terrein. Via het stukje van Reint leerlees ik elders in de nieuwsbrief dat misdaden op het kerkelijk erf driedubbel bestraft worden. Je had het immers kunnen weten, iets met het zesde gebod van de tien…
Wandel de kerk in iets na negenen. Het opname-apparaatje op de stander draaiend, XLR-tjes eraan, microfoons in de klem en in gedachten wandel ik – tegelijkertijd een groet uitwisselend – naar de audiokast onder de preekstoel. Stekkerdoos aan, SD-kaartje erin. Brood en Wijn, o ja, de dasspeldmic voor op het koor. Kuier met het dingetje richting consistoriekamer. Nog geen predikant, dan maar eerst naar boven om de camera te installeren. Boven, naast het orgel. Een fraaie gedachte van Kees die het eens opperde in Westeremden, daar krijgt het beeld meer diepgang door. Dat kon daar prima, al was het wel uitkijken met de kelken van de verlichting, hangen die dan niet voor de voorganger? In Huizinge stoort het geenszins. Wandel de orgeltrap af naar beneden, de kerkbank in. Wacht, die dasspeld ligt nog op het gastenboek bij de ingang. Zo, nu naast het brood door een wit laken beschermd. Wurm me langs Just en Barbara de kerkbank in. O wacht, er tòch nog even uit. De telefoon staat al in de staander maar staat nog niet op stil. Nu zal de ringtone – de klok van Huizinge – niet erg storend zijn, zelfs passend wellicht, maar het onwillekeurige tijdstip waarop deze klingel zou kunnen klingelen, wèl.
Het klokkenluiden voor de dienst, het is een goede gewoonte om de dorpelingen richting kerk te wijzen. Een gebruik zo oud als Numeri 10, waar Mozes de opdracht krijgt instrumenten (trompetten) te maken om signalen af te geven om het volk bijeen te roepen. Zal ik dit vandaag ook eens in de namontage van de dienst meenemen? Op de eerste zondag van de eerste van de maand wellicht, of bij aanvang van een nieuw themaboekje? Het is wel wat de samenleving meer nodig heeft, ‘misstandluiders’ aan de klok, welluidend. Ik dacht er twee weken geleden pas achteraf aan, de eerste kerkdienst in Huizinge was er zo’n goed moment voor, maar meestal achteraf gaat me een belletje op, en een helder licht luiden…
De dienst is gaande, hoor de voorganger, Marga Baas door de speaker zingen, een mooie zuivere stem, ze zingt nauwelijks hoorbaar boven de gemeentezang uit. Nee toch, ik ben vergeten de microfoons aan te zetten op het statief! Barbara laat me de bank uit onder gezang van ‘Heer raak mij aan met uw adem’… en een duidelijke registratie, denk ik er achteraan. Doe het ding aan en bij het woord ‘vergezicht draag ons op uw vleugels, zegen ons met uw licht’, klinkt het wat minder ‘kerkdienstgemistachtig’. Sta er bij dat laatste medium altijd van te luisteren hoe belabberd de geluidskwaliteit is. Met welhaast 2000 aangesloten kerken moet er toch iets fraaiers te bedenken zijn? Al kent YouTube zijn ergerlijke tussendoorse reclames… Een maandelijks abonnement is op gebruikerniveau mogelijk, maar op kanaalniveau niet helaas.
Na afloop van de dienst met Fenneke teruggefietst in een relatieve slakkengang, slakken nakend en dood op het kerkpaadje. Thuisgekomen. Aansluiten en monteren. Door de speaker klinkt het eerdergenoemde ‘Heer, raak mij aan met uw adem’. De deurbel rinkelt. Twee personen aan de deur met een uitnodiging voor ‘Het delen van het goede nieuws’. Een congres in Swinfterbant in de herfst van augustus. Terwijl ik met hen praat over het wel (en vooral het wee in de wereld), zie ik aan de overkant twee mannen tevergeefs aanbellen aan de overkant. Mijn buurvrouw gelooft het wel.
Ach, ik geef ze onze Huizinger liturgie mee. Met een vermelding naar de website en naar ons YouTube-kanaal. Daar bent u welkom, aanstaande zondag half tien.
Het is een uitdrukking, geld dat aan de strijkstok blijft hangen. Bij collectes en inzamelingen zijn er altijd kosten die eerst moeten worden betaald voordat er een netto opbrengst kan worden vastgesteld. En soms zijn die kosten erg hoog, en hebben we het over die strijkstok, dat bijzondere ding waarmee een strijker zijn snaren tot klinken kan brengen. En zo zijn we als vanzelf in de muziek beland. Ooit werkte ik in de organisatie van een muziekschool. Die was opgericht in de zestiger jaren. Gemeentebesturen hadden de handen ineengeslagen om de bevolking de mogelijkheid te bieden lessen te volgen op het gebied van muziek, dans en beeldende kunst. Het ging vaak over de overhead. De indirecte kosten die we maakten om de zaak draaiende te houden. Ik kan me niet anders herinneren dan dat we daarop moesten bezuinigen. Zoals het in ons hele bestaan als muziekschool over bezuinigen ging. We gaven les in grote groepen. Groepsles (NB: de spellingcontrole adviseert me hier groepsseks van te maken…) is goedkoper dan individueel, en dus efficiënter, en dus wrongen we ons in allerlei bochten om daarnaast vast te stellen dat het ook beter was. En inderdaad, “ook al ben je nog maar klein, samen spelen is pas fijn,” zoals Hanna Lam het zo treffend wist te verwoorden. Dat niet alle instrumenten even geschikt zijn om samen te spelen namen we maar op de koop toe. Het probleem heeft zichzelf opgelost: na de bezuinigingen op de overhead is op den duur, zoals overal, het hele instituut wegbezuinigd. Er was geen geld meer voor, of we hadden het er niet meer voor over. Niet veel later in de tijd had minister Wopke Hoekstra het over zijn ‘diepe zakken’, en dat het geld ‘tegen de plinten klotste’. Maar toen was het kwaad al geschied. Muziekles is voor de gewone man haast onbetaalbaar geworden. Intussen maakt koningin Máxima zich sterk voor meer muziek in de klas, samen met Joop van den Ende. Kinderen krijgen zes weken les, kunnen een paar noten spelen, en geven een concert voor de ouders, die laaiend enthousiast zijn. Prima, leuk, inspirerend, maar vooral minimaal… Onlangs kwam het bericht dat de subsidie voor talentklassen voor jonge musici worden afgebouwd. Ik las een ingezonden stuk van een violiste die haar carrière beschreef en de ontwikkeling die ze doorgemaakt had dankzij die talentklas, het Nationaal Jeugd Orkest en het Prinses Christina Concours, ook instellingen waarbij op subsidies wordt gekort. Ook haar eerste stappen, op die wegbezuinigde muziekschool, kwamen langs. ‘Cultureel ondernemen’ was de toverterm. Geld en werk uit de cultuurmarkt halen. Maar dat bleek niet mee te vallen. Iets wat wel waarde heeft, maar geen commerciële waarde, verkoopt zichzelf moeilijk. Het kóst geld. En dat willen we in deze tijd niet. In België, zomaar een buurland, gebeurt het heel anders. Muziekles wordt door de overheid gesubsidieerd, men vindt het belangrijk, net als wij zestig jaar geleden! Ik begon over de strijkstok. Die zie je niet alleen op de muziekschool. Op heel veel gebieden gaat er veel geld naar voorbereiden, vergaderen, onderzoeken, plannen maken. Het is bijvoorbeeld bij de aardbevingsproblematiek, het herstellen, het aardbevingsbestendig maken, niet anders: Van elke euro die er wordt uitgegeven gaat het grootste deel naar de organisatie, naar het overleg, de tussenoplossingen, maar niet naar het concrete werk. Als we overal wat efficiënter zouden werken bleef er genoeg over om ook de mooie, maar niet per se winstgevende, zaken in stand te houden!
Vanmorgen , 7 juli, kerkten we voor het laatst in de Andreaskerk. Vanaf volgende week kunnen we weer terecht in ‘onze’ Johannes de Doperkerk. Caroline koppelde ons vertrek aan het verhaal van de uittocht uit Egypte. Terug naar huis.
Fietsend naar Huizinge vind ik het inderdaad steeds weer bijzonder dat ik me thuis mag voelen in dat prachtige kerkje dat daar opdoemt boven de velden Toch voel ik me vanochtend wat weemoedig, omdat ik me deze maanden ook al weer gehecht heb aan dat eeuwenoude kerkje op de wierde van buurdorp Westeremden. Dat komt niet alleen omdat het mooi is van binnen en van buiten en dit voorjaar omzoomd was door een zee van stinzebloemen. Ik heb er ook met liefde naar leren kijken via de ogen van Henk Helmantel. Hij liet ons, cantorijleden, op een dinsdagavond in zijn atelier het schilderij zien van het interieur van de Andreaskerk waaraan hij kort geleden begonnen was. Enkele maanden later was het bijna af en werden we opnieuw uitgenodigd het te bekijken. Haast een wonder. Er komt vast een gelegenheid om het meer dan manshoge kunstwerk in zijn expositieruimte in de weem te zien.
Maar ook en vooral zorgde Jan Olthof met zijn zorgzame gastvrijheid voor een warm onthaal bij elk bezoek aan de Andreaskerk, zowel bij kerkdiensten als bij de repetities van de cantorij. Die speciale ‘touch’ van hem zal ik gaan missen. Gelukkig werd hem tijdens de dienst en erna, bij de koffie in het mooie dorpshuis, alle eer bewezen voor zijn inspanningen en aandacht.
Naar aanleiding van mijn verhaal over de Andreaskerk te Westeremden na afloop van de kerkdienst en de reacties daarop heb ik een wat uitgebreidere versie gemaakt voor de Nieuwsbrief.
De Andreaskerk in het gezapige plattelandsdorpje Westeremden. Nou, platte land?, dat ervaar je wel ff anders als je de bult op fietst. En gezapig dat was het in de 11e en 12e eeuw ook helemaal niet!
De plaats Westeremden (of ook wel Emden, Amethon, Emetha, Forum)
Emetha betekent monding aan de E of A. En E betekend water. Het ligt op de plaats waar de toenmalige riviertje de Fivel, die via Slochteren en Wittewierum uitmond bij Emetha in de Eems. Emetha was in de 11e en 12e eeuw een havenstadje. Het werd in die tijd genoemd in één rij met Loppersum en Farmsum. Westeremden lag aan de westelijke oeverwal van de Fivel en Loppersum en Farmsum aan de oostelijke. Emetha was bekend om zijn markt, Forum genoemd en had in de 11e en 12e eeuw ook stapel of stadsrechten. Daarom werd de plaats ook wel enkel Forum genoemd. Er werd ook gesproken van muntrecht, maar daar is geen toonbaar bewijs voor.
In het begin van de 13e eeuw, dus tussen 12 en 13 honderd slibde de havenmond langzamerhand dicht. 1232 is een rampjaar voor Westeremden geweest. Door een storm is zoveel slib en slijk aan gevoerd dat de haven totaal verzande en scheepvaart niet meer mogelijk was. Tevens is in dat jaar de kerk ook nog door een brand getroffen. Het duurde tot 1259 eer hij weer werd ingewijd na de herbouw Westeremden is ook onlosmakelijk verbonden met Emo. Emo, zoon van welgestelde ouders. Hij is zo rond 1170/ 1175 geborenen in 1237 overleden. Z’n broer Addo was pastoor van Westeremden en jonge Emo begon hier als schoolmeester. Enkele jaren later is hij pastoor in Huizinge geworden. Vermoedelijk had zijn familie collatierechten voor de kerk van Westeremden en mogelijk ook voor de kerk van Huizinge Maar Emo wilde meer, hij had net als zijn neef Emo van Romerswerf, dat is een buurtschapje bij Jukwerd om een klooster te stichten. Zijn neef heeft eentje op Romerswerf opgericht en Emo is daarbij ingetrokken om later een Klooster in “Witte” Wierum te stichten. Dit is waar de bestuurders van de Kerk van Wierum hem toestemming gaven. Alleen ene Ernest was tegen en beïnvloede de Bisschop van Munster zodat die de vergunning introk. Maar Emo was geen domme jongen. Hij had in Parijs, Oxford en Orleans gestudeerd. En in Oxford, samen met zijn broer Addo hadden ze het kerkelijk recht bestudeerd en overgeschreven. Dus vatte hij het plan op om zijn gelijk bij de Paus in Rome te halen. In November 1211 vertrok Emo met zijn kameraad Hendrik, de bouwmeester, een voettocht naar Rome en in maart 1212 zijn ze weer teruggekomen. De Paus velde een Salomonsoordeel dat Ernest een schadevergoeding moest worden uitbetaald. Want vermoedelijk was de zoon van Ernest Pastoor in Wierum en die raakte zijn baan kwijt.
Kloosters
Wij hebben het stoffig beeld, dat kloosters fungeren als een plaats van gebed en devotie. Maar vermoedelijk is dat een totaal verkeerd beeld. De kloosters in de tijd van Emo en dan die van Bloemhof in Wittewierum, dat was de op een na grootste in Groningen, waren bolwerken van activiteiten. Natuurlijk hadden ze gebed en devotie, Maar ze deden ook allerlei andere dingen. Zoals onderwijs, studie, bouwen en stenen bakken, akkerbouw en veeteelt, visvangst, wegenaanleg, ontginning en inpoldering, aanleg van dijken, handel, muziek en ziekenverzorging. Eigenlijk waren kloosters, de Gemeente, Provincie, Waterschap, hogeschool en ziekenhuis in één. Het was de grootste werkgever in de regio. Volgens mij was Emo iemand die zich voor de wereld en z’n omgeving wilde inzetten. En in die tijd was dat de weg om een klooster te stichten. Dat lag veel meer op zijn weg dan Pastoor in Huizinge te blijven.
De nieuwe kerk
Na de brand in 1232 en de wederopbouw tot inwijding in 1259 werd er wat heen en weer gedebatteerd wie de kosten op zich ging nemen en uiteindelijk Bloemhof de kosten op zich nam werd er een kruiskerk met toren op de oude resten herbouwd. De oude kerk was vermoedelijk een Romaanse kerk. Want er zitten nog romaanse onderdelen in de nieuwe Romano-gotische kerk. Zoals de gordelboog tussen het koor en de viering. De viering is het deel waar de preekstoel hangt. Hier zijn de restanten van de dwarsarmen nog zichtbaar. De gordelboog tussen de viering en het schip is romano-gotisch. Een gedrukte spitsboog. De aanzetten van de muraalboog van de dwarsarmen zijn ook nog romaans. Deze zijn bij de restauratie in 1978 weer zichtbaar gemaakt. De dwarsarmen, met name die aan de noordzijde zijn al voor de reformatie afgebroken. Dit waren halve dwarsarmen. Zoals de kerk van Leermens en Zeerijp ze ook hebben. Een rechthoekige plattegrond in plaats van een vierkante zoals in Stedum. Dat de dwarsarm aan de noordzijde al voor de reformatie is afgebroken is zichtbaar doordat op het dichtgemetseld muurvlak een muurschildering, de opstanding uit de doden, is aangebracht. Na de reformatie werden er geen schilderingen meer toegepast. Later is er nog een medaillon over aangebracht, maar die is met het aanbrengen van de neogotische ramen in de 19e eeuw bijna compleet verwoest. Wat er op stond is niet bekend.
De Toren
Aan de westzijde stond een grote robuuste toren van 32 meter hoog. Vergelijkbaar, Stedum 35 meter en Loppersum 38 meter. Vermoedelijk heeft een deel van de toren de brand in 1232 ook doorstaan, want bij de afbraak wegens bouwvalligheid in 1808 is er sprake van dat er behoorlijk veel tufsteen in was verwerkt. Bij de afbraak moest er in de kerk eerst een muur worden gebouwd toen ze ter hoogte van het dak waren. De kerk liep tot onder in de toren door. Vergelijkbaar met de kerk van Krewerd. Dus de afscheiding in het westen, achter het orgel is in 1808 aan gebracht. En de west buitengevel ook. Na de afbraak ven de toren is er op de beide muren een forse dakruiter geplaatst. Hierin hingen tot de tweede wereld oorlog twee luidklokken. In 1950 heeft van Bergen uit Nieuwolda er een nieuwe geplaatst. Van zo’n 80cm doorsnee. Aan de noordkant is tussen de voorgevel en de tussenmuur een cachot (gevangen cel) aangebracht. Dit is nog zichtbaar door de deugdelijke schuifslot op de deur. Dit vertrek doet tegenwoordig dienst als consistorie.
Interieur
In het koor zijn nog enkele dingen uit de bouwtijd zichtbaar, zoals de piscina in de oostgevel. Dit is een afvoertje waar het keteltje met water in hangen moest waar de priester zijn handen kon wassen. Het water liep dan via een gootje naar buiten op het kerkhof. Hier komt de uitdrukking weg: van Gods water over Gods akker laten lopen. Verder zijn er nog enkele kaarsennisjes zichtbaar. Deze hebben we met de restauratie weer teruggevonden. Aan de noordzijde is een zandstenen sacramentshuisje in gotische stijl aan gebracht. Deze dient om de hosties te bewaren. Er hoort dan een afsluitbaar eikenhouten deurtje voor. Aan de zuidzijde is bij de restauratie de plaats van de coerdeure teruggevonden. Dit is de koordeur. De plaatselijke borgheer Hayo Wibben, behoorde tot de Vetkopers (veehandelaren), is hier in 1398 in en uit gevlucht omdat hij in oorlog was met Eppo van Nittersum uit Stedum. Die behoorde tot de Schieringers (cistercienzers). Hayo is door Eppo vermoord voor het Hoogaltaar. In 1783 zijn er trekbalken onder het viering en het koorgewelf aangebracht. Deze zijn bij de restauratie blijven zitten als historisch fijt. Voor de restauratie was het koorgewelf aan de noord en zuidzijde naar binnen gezakt en hebben we delen van de velden er op nieuw ingemetseld. En de stalen ankers verwijderd.
Het meubilair
Het meubilair, het koorhek, de banken en de preekstoel, dooptuin en kerkenraadsbanken is midden 17e eeuws. Het is gemaakt in de Vreedeman de Vries stijl. De preekstoel is van het zogenaamde Tinallinger type. Deze hebben een ojief vormige kuip die in het midden weer iets omhoog gaat. De preekstoelen hebben allemaal dezelfde basis, maar je kon ze uitbreiden met diverse accessoires. Zoals op de hoeken hele of halve zuilen, of kariatiden (beelden) en aan de onderzijde kromstokken of dragende vrouwenfiguren. En op de vlakken diverse soorten snijwerk. De beide losstaande banken op het koor zijn afkomstig uit Frankrijk en in bezit van iemand anders even als de tafel op het koor, deze komt uit de collectie van bezittingen van de SOGK. Het klankbord heeft vlakken met geteld geld en waterdruppels dit zit ook op de stijlen van de banken aan de mannenkant. Het zuiden. Het bankenblok tegenover de dooptuin is van jongere datum. Het doopvont is van begin van de twintigste eeuw even als de psalmborden. Deze zijn gemaakt door dominee Ten Broek die ook in 1923 de oude kosterij (schoolgebouw) uit 1535 van de gemeente Stedum kocht en er een zaal achter bouwde en hier een dorpshuis in vestigde. Het oudste dorpshuis van Groningen. We waren toch veel progressiever dan de stad Groningen die kortgeleden nog maar een “stadshuis” bouwde (het Forum) Twee jaar geleden is de grote zaal in het kader van versterking wegens mijnbouwproblematiek weer afgebroken en vervangen door de huidige zaal.
Het orgel
Het orgel is in 1873 gebouwd door Petrus van Oekelen. Een degelijk instrument. Het is een beetje een VW onder de orgels, het van Dam Orgel in Huizinge valt onder de categorie Audi. Het van Oekelenorgel is een beetje een fabrieksorgel. Het heeft voor een protestantse kerk een beetje een vreemd uiterlijk. Het is namelijk gemaakt in een neogotische kas. Zo’n orgel zou je verwachten in een Katholieke kerk. Er werd gesproken dat hij voor de Katholieke kerk van Bedum bestemd was. Het zou kunnen, want in die tijd kwamen de Katholieke kerken ook weer tot ontplooiing. Misschien was het wel een promotie model. En bouwden ze ook op voorraad. Maar een protestantse orgelbouwer voor een katholieke kerk, ik weet het niet. Wat wel bekend is: het orgel was eentje van een tweeling. In de kerk van Leermens stond ook een orgel met een neogotische kas. Maar die is in 1959 door brand verwoest.
Het barokke huiskamerorgel is van Orgelbouwer Edskes uit Zwitserland en staat hier tijdelijk.
Gewelf- en muurschilderingen
In het vieringgewelf zijn gewelfschilderingen aangebracht. Dorothea met bloemenkrans en Barbera met toren aan de noordkant en Johannes de doper met boek en Laurentius met rooster aan de zuidkant. Aan de oostkant is nog een deel van Adam zichtbaar. Eva heeft de restauratie van 1978 niet overleeft. Op het dicht gemetseld deel van het noordtransept is de opstanding uit de graven zichtbaar.
Vermoedelijk hebben boven het schip geen gewelven gezeten, maar is het altijd een vlakke zolder geweest. Met de restauratie in 1978 hebben we twee ingerotte zolderliggers vervangen en is er ook een nieuwe vloer op aangebracht. Het oude hout, was zo vermolmd dat het brandhout was. Dit werd niet afgevoerd in een container maar gewoon op het kerkhof opgefikt, net als het oude dakbeschot en de panlatten. Op maandag konden we de brandstapel niet aansteken want maandag was de wasdag en dan hing de was buiten. De nieuwe zoldering moest blauw worden geschilderd. Maar toen had je nog geen Ral kleuren en ook geen verfmengmachines. De schilder maakte de lijnolieverf nog zelf. Hij moest dan drie proefvlakken maken, waar de directie een kleur uit kon kiezen. Maar de schilder had geen behoefte om drie keer tien tot vijftien liter blauwe verf te maken. Dus maakte hij één keer de verf. En een maand voor de bouw vergadering verfde hij twee planken, een week voor de vergadering nog twee en de morgen voor de vergadering nog twee. Hij had dan drie kleuren, want lijnolieverf kleurt na verloop bij. Hieruit koos dan de directie een kleur.
School
Emo wordt als eerste schoolmeester genoemd. En later toen hij abt was van het klooster Bloemhof heeft hij en z’n opvolgers er steeds voor gezorgd dat er in Westeremden onderwijs werd gegeven. In 1535 gaf pastoor Hercules de opdracht om een kosterij te bouwen. Een klaslokaal met inpandig een woning voor de koster (schoolmeester) Het gebouw heeft tot 1883 dienst gedaan als schoolgebouw. Toen is er een nieuw gebouw aan de Kosterijweg gebouwd. Vermoedelijk heeft de koster er tot 1916 in gewoond. In 1980 is aan de Huizingerweg een nieuw schoolgebouw herrezen.
We werden verwacht in het Wierdenmuseum… Maar de koffiemachine liet het na 14 koppen afweten…We waren met 15 gasten!. In een korte inleiding besteedde ik aandacht aan de Groninger Kunstkring De Ploeg en een aantal leden daarvan. Mijn handenarbeidlokaal in de H. Mejeurschool in stad, bevatte een wand met een compleet kunstwerk van Jan Altink. Altink was de bedenker van de naam: De Ploeg:. Met de verkoop van de mavo-school is het kunstwerk verdwenen. Met Rob Martens, zoon van George Martens had ik contact toen deze nog aan het Noordelijk Scheepvaart Museum verbonden was. Beiden zijn niet meer: Rob en het Museum. George was gehuwd met Alida Pott, het enige vrouwelijke lid van De Ploeg. Zij bezaten de ALIDA, een prachtig tjalkje, dat vaak op het Zuidlaardermeer te vinden was. Deze schildersboot ligt nu nog op de binnenplaats van het Museum aan de Aa. Een nieuwe locatie voor het schip wordt het Kunstcentrum De Ploeg in Wehe-Den Hoorn
Na deze inleiding volgde er een toelichting op het verdere verloop van de dag. “Maak bij het bezichtigen van de expositie van de Kloeke Kerken foto’s van de vier kerken, die we gaan bezoeken: Fransum, Leegkerk, Oostum en Ezinge. Probeer deze te maken vanuit het oogpunt van de schilder. Bij het bezoek aan de vier kerken probeer je op de plek van de schilder te gaan staan met je fototoestel..”
Grietje is daarin geslaagd met acht foto’s.
Ook werd aandacht gevraagd voor grote foto’s in het museum, waarop het afvoeren van de terpaarde naar schepen in het Reitdiep met behulp van kiepkarren te zien waren.
Naast de Andreaskerk in Westeremden herinneren enkele spoorrails nog aan de afgraving van deze wierde. Zie onze Nieuwsbrief van april.
Klokslag 12.00 uur waren we in Fransum.
Via het -niet meer te bezichtigen- Kerkje van Harkema reden we naar Leegkerk. Hier liggen mijn roots (echter niet op deze begraafplaats).
Het interieur was een verrassing. Na de restauratie werd een constructie bedacht om het kerkje te gebruiken voor culturele doeleinden. Het koor kon afgesloten worden met enorme deuren, zodat daar vergaderd kon worden. Een schitterende beschrijving vind je op Wikipedia
Van hier ging het over prachtig slingerende weggetjes naar Oostum. Bij Slaperstil staken we de Friesestraatweg over om naar Dorkwerd te rijden. Gelukkig kwamen we geen landbouwverkeer tegen. Wel werd onze route gekruist door scheepvaartverkeer. De tafelbrug bij Dorkwerd stond omhoog.
Aangekomen bij het kerkje van Oostum konden we van het tunneltje voor de kiepkarren met terpaarde maar weinig zien, door de begroeiing. Egbert wilde het wel van dichtbij zien en begon aan de afdaling; maar merkte al gauw, dat daar aardig wat brandnetels stonden.
Voor de schilders van De Ploeg was het kerkje een prachtig object. Met het dwarse zadeldak is het aardig uniek. Een favoriet kerkje voor schilders. Ook voor onze fotografen.
Niels Smit Duyzentkunst was hier onze verteller…… Ook dit kerkje wordt gebruikt voor uiteenlopende activiteiten. Niels is een veelzijdig mens: Componist, regisseur, tekstschrijver, uitvoerend acteur en musicus, docent, coach, therapeut. Samen met IOVIVAT, de rederijkerskamer van Garnwerd wordt hier in september het Openluchtspektakel KLEI opgevoerd. Het publiek krijgt vanaf de ijsbaan van Garnwerd een kijkje in de gemeenschap van 125 jaar geleden, toen klei in heel Groningen de hoofdrol speelde. We namen afscheid en via Aduarderzijl kwamen we bij de ijsbaan van…Ezinge. Hier woont Joke, een oud-leerlinge van mij, die haar verjaardag vierde. Voor de inzittenden van de auto’s waren er heerlijke bonbons.
In de kerk wachtte pastor Lydia van Ketel op ons. Zij vertelde over haar kerkelijke gemeente en de kerk, die nog niet bij de stichting Oude Groninger Kerken is aangesloten. Het prachtig opgeknapte kerkje bezit net als de kerken van Leegkerk en Fransum een hagioscoop. Op ooghoogte kon men om diverse reden de kerkdienst van buiten zien. De kerk wordt gebruikt door dorpsbewoners; w.o. een yoga-leraar.. Zo worden er mantra-zangavonden in het kerkje gehouden, vertelde Lydia.
Dit resulteerde in een gezongen mantra door een aantal van ons. Peter van Gelen nam
samen met Paulien Hoevenaars het voortouw en het klonk geweldig.
Het was een geslaagd uitje. Ook het weer werkte mee.
Wat Barbara ooit begon, organiseert inmiddels Caroline: de jaarlijkse stiltetocht op het Wad, voor een gemêleerde groep van gemeenteleden en andere belangstellenden. In twaalf uur vloed-eb-vloed van Lauwersoog naar Schier en weer terug. Vorige week ging ik voor het eerst mee en vond de formule een verademing. De eerste helft van de tocht wordt er niet gepraat. Iedereen zoekt een fijn plekje op de boot en de schipper vaart. Urenlang wiegt het schip je, terwijl de golven en de wolken de onafgebroken stroom van woorden uit je hoofd proberen te verdrijven. Dolce far niente, zalig niets doen.
Na een uur of vier varen belanden we via een laddertje op de oostpunt van Schiermonnikoog, waar we in groepjes uiteenwaaieren. Het Noordzeestrand ligt zo dicht bij de Waddenzee dat ik er wat gedesoriënteerd van raak. Maar helmgras, zand, branding, schelpen… de bekende strandelementen, geven als altijd een feestelijk eilandgevoel.
Om vijf uur monsteren we weer aan voor de terugtocht. In de namiddagzon blijf ik nog wat mijmeren op het dek en daarna genieten we met z’n allen, gezellig kletsend in de roef of alleen, met een bordje op het dek, van het avondeten. De bonte mengeling van meegebrachte gerechten weerspiegelt zwijgend de avonturen van deze dag.
Op 9 juni, om 19:00 uur, wordt in Farmsum Cantate Jakob uitgevoerd. Aan deze cantate begonnen Barbara de Beaufort en Kees Steketee in de coronaperiode. Vorig jaar werd hij afgerond en op 22 oktober was in Huizinge de première. Nu dus een reprise in een cantatedienst in Farmsum met voorganger Piet Lanting. Jan Smid (bas) zingt Jakob, Hinrick Klugkist (tenor) verklankt Ezau en Gera van der Hoek (sopraan) kruipt met haar stem in de huid van Lea. Hermien Hoekstra (dwarsfluit) speelt ook weer mee. Kees Steketee begeleidt het koor op de Blüthner vleugel en de gemeentezang op het Lohman orgel.
Tevens alvast de aankondiging dat op 27 oktober, om 9:30 uur, in Huizinge, de Hervormingscantate weer zal klinken. Het was de eerste cantate van het duo De Beaufort/Steketee in 2014. Daarna is hij nog enkele keren uitgevoerd in Farmsum, Appingedam en ook Huizinge. Voorganger in deze cantatedienst is Just van Es. Solisten zijn Gera van der Hoek (sopraan, als engel der genade) en Jan Smid (bas, als Luther). Kees Steketee bespeelt het Van Vulpen orgel.