Aan de zuidmuur van de kerk hangt een reeks schilderijen van de Engelse kunstenaar Michael Reynolds (Brighton 1933 – Groningen 2008), die ooit ook enige tijd in Huizinge woonde. Over het eerste schilderij vertrouwde Caroline Lemmens in september haar gedachten toe aan de nieuwsbrief. Egbert Smit mijmert over het tweede schilderij in de serie ‘de blijde mysteriën’.
Over het bezoek van Maria aan Elisabeth (Lucas 1: 39 – 56)
Wie is eigenlijk de hoofdpersoon in de hele serie van tien schilderijen, de vijf blijde en de vijf glorieuze mysteriën samen? Hoe kom je daarachter? Ik was natuurkundige en natuurkundigen geloven in tellen. Dus ik telde. Ik zag Maria acht keer en Jezus zeven keer. En dan moet je het ook nog met mij eens zijn dat Jezus staat afgebeeld in dat tweede schilderij.
Ik neem aan dat Reynolds goed gelezen heeft wat Lucas te vertellen heeft over dat bezoek van Maria aan Elisabeth en dus wist dat, naast de twee vrouwen, ook twee kinderen aanwezig waren: Jezus en Johannes. Hoe beeld je dat uit, een kind in de buik van de moeder?
Niet alleen schilders van Bijbelse taferelen vragen zich dat af: Tefje komt langs een winkel en ziet dat daar een klok in de etalage staat. Hij gaat naar binnen en vraagt aan de man: “Kunt u mijn horloge repareren?” De man haalt de schouders op. “Geen idee” zegt hij, “ik ben geen horlogemaker, ik ben de moheel, de besnijder.” Tefje kijkt hem verbaasd aan. “Maar…..” stottert hij, “er staat een klok in de etalage!” De moheel knikt en zegt: “Ja, wat dacht u, wat moet ik anders in de etalage zetten?”
Ik denk: dat jonge boompje, – onmiskenbaar een olijf – dát koos Reynolds om de aanwezigheid van Jezus uit te beelden. Voor het zelfde geld was het de aanwezigheid van Johannes, maar ik kies voor Jezus omdat hij onmiskenbaar in de belangstelling staat, niet alleen in de schilderijen, maar ook in het verhaal van Lucas: “Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn heer (Adonai, God zelf) mij komt bezoeken?” Maar Anne Timmer zag dat weer anders: dat boompje is de levensboom. Dat zou dan weer rijmen met het feit dat Reynolds de ontmoeting buiten, op een fraai gemaaid gazon vol bloeiende bloempjes plaats laat vinden. Dit in tegenstelling tot Lucas, die de ontmoeting binnen, in het huis van Zacharias en Elisabth situeert. In Genesis, in het tweede scheppingsverhaal, lezen wij dat de levensboom zich samen met de boom van de kennis van goed en kwaad in het paradijs, de gan eden, bevond. Zou dat grasveld van Reynolds het midden van die tuin kunnen zijn? Dat sluit dan weer aan met het idee dat door Christus het paradijs weer ontsloten wordt.
Maria komt, zoals al vermeld, in acht van de tien schilderijen voor, altijd in het zwart gekleed en altijd met bedekt hoofd. Doorgaans is haar lichaamshouding gebogen en houdt zij haar blik neergeslagen. De enige uitzondering zie je op het schilderij over Pinksteren, waar zij, net als de elf leerlingen, opkijkt naar de aanstormende Heilige Geest. Ik heb een boek bekeken dat geheel gewijd is aan schilderingen van Maria en daar zag ik dat geen enkele schilder Maria een zwart gewaad heeft aangemeten. Wel waren er veel Maria’s met een naar binnen gekeerde blik, waarmee denk ik de schilders willen laten zien hoe kuis zij was en hoezeer gericht op de bovenzinnelijke wereld. Ik denk dat Reynolds dit idee heeft overgenomen, maar tegelijk het droevige van haar bestaan als moeder van God wil benadrukken. Immers: zwarte kleding verwijst naar rouw. En vergelijk Maria nu eens met Elisabeth: die laatste staat fier rechtop, met een priemende blik recht vooruit kijkend en met onbedekt, knalrood haar. Vrouwen met rood haar hebben een reputatie waar gerichtheid op de bovenzinnelijke wereld geen onderdeel van uitmaakt. En kijk eens naar haar linkerhand en haar rechtervoet: Zij is in voorwaartse beweging, zij wil Maria ontmoeten, haar aanraken. Maar Maria slaat haar ogen neer, haar rechterhand maakt volgens mij (Anne ziet wat anders!) een afwerend gebaar. Haar voeten staan beide plat op het gras, zij is niet in beweging.
Wat vertelt Reynolds mij? Dat Maria’s leven een droevig en zwaar leven was, dit in tegenstelling tot alle roem en eer die haar later ten deel is gevallen. Daarin staat Reynolds niet alleen. Was het niet die andere dienaar van de Allerhoogste die zijn lezers voorhoudt: Wee diegene die valt in de handen van de levende God…..
(Het citaat over Tefje heb ik overgenomen van pagina 287 van de roman De ruimte van Sokolov geschreven door Leon de Winter, in 1996 uitgeven door De bezige Bij.)
Egbert Smit