Het was een flinke club daar in ’t Ol Schoultje in Huizinge, op zondagmiddag 18 februari j.l.. We zaten met 25 mensen in een grote kring om Jan Hovy heen, om te luisteren naar en te praten over het leven en het werk van Gerrit Achterberg.
Schrijver dezes wist niet veel van de man. Dat het een dichter was, en ook best wel uit de verleden tijd, daar hield mijn kennis wel zo’n beetje op. We hoorden dat hij in 1905 was geboren en in 1962 overleed, en verder over het een en ander van wat er in zijn leven was voorgevallen. En het ging dus, uiteraard, over de donkere kant van dat leven, vooral bekend geworden door de omvangrijke biografie van Wim Hazeu. Over agressiviteit, geweld tegen zijn verloofdes en zelfs een moord (in 1937), op zijn hospita, mogelijk in verband met iets met de dochter van die hospita. Achterberg werd veroordeeld tot TBR (het huidige TBS) waardoor hij tot 1952 in psychiatrische inrichtingen verbleef. Juist in die jaren schreef hij zijn meeste gedichten. Het lukte hem om daar, letterlijk on-gestoord, te schrijven aan een oeuvre van zo’n 1000 gedichten.
Jan vertelde over een discussie in dagblad Trouw over Achterberg en over het feit dat hij, volgens zijn psychiaters, nooit schuldbesef heeft gekend. Waarop vanuit de aanwezigen de vraag opgeworpen werd of hij nou echt nooit schuldbesef heeft gekend, of dat hij alleen nooit heeft laten mérken of dat er al dan niet geweest zou zijn.
Hoe het ook zij, deze donkere periode werd lang verzwegen door de literaire wereld, en de vraag is of en in hoeverre de kennis daarvan invloed heeft gehad op de waardering voor zijn werk.
Met andere woorden: heeft, in het algemeen, een negatief oordeel over het karakter en/of de geestesgesteldheid van de kunstenaar invloed op het oordeel over de kwaliteit van diens kunst?
Die vraag lieten we maar liggen toen we daarna een aantal van zijn gedichten lazen uit een bloemlezing van twintig stuks die Jan Hovy voor de gelegenheid had samengesteld en die door Roely in een liturgie-achtig boekje was uitgewerkt. Elk gedicht riep veel reacties op. Zowel op de inhoud als op de vorm.
Mensen met een voorliefde voor een mooie vorm vonden dat daar bij Achterberg wel wat op was aan te merken. Het rijm was soms wat kreupel, soms wat gezocht en het ritme van de zinnen soms wat hobbelig. Achteraf is dat nog wel verklaarbaar ook, want desgevraagd vertelde Jan dat Achterberg doorgaans zijn gedichten vrij vlot schreef en dat er weinig werd doorgehaald of gepuzzeld en verbeterd. Logisch dat het dan niet altijd loopt als een trein…
Maar interessant waren de teksten wel, of in ieder geval de interpretatie die we er met elkaar op los mochten laten. Dat in veel teksten het geloof een rol speelde (Achterberg kwam uit een orthodox hervormd Gereformeerde Bondsgezin) was duidelijk; we lazen in het gedicht ‘Triniteit’ verwijzingen naar de traditionele Drie-eenheid, maar zagen ook een soort voorstel voor een nieuwe drieslag: Moeder van Jezus / Zuster van Christus / Vader. Maar, bijvoorbeeld over een ander gedicht (‘Achter het einde’): ging dat nou over een verloren liefde, over een mislukte vrijpartij of had het echt iets met de dood te maken? Elke uitleg mocht de goede zijn.
Alleen al uit het feit dat we tussen half drie en half vijf uit de bloemlezing niet verder kwamen dan het bespreken van zeven van de gedichten blijkt wel dat de teksten bij de aanwezigen heel wat losmaakten en stof tot discussie leverden.
Voor uw scribent bleven veel zaken wat vaag, ongeveer net zoals op bijgaand plaatje de kring met belangstellenden vaag in beeld is, waardoor de, eigenlijk niet goed gelukte, foto toch een goede illustratie geeft bij de mooie middag.
Met veel, heel veel dank aan Jan Hovy!
Kees Steketee