De excursie waarvan het onderstaande een verslag is werd georganiseerd door de commissie Bezinning en Cultuur. Dit mede in verband met wat ons te wachten staat bij het versterken en/of vervangen van (gedeelten van) de boerderij die eigendom is van onze kerkelijke gemeente.
Op boerderij ‘De Har’
Zondagmiddag 22 september ontmoet ik meer dan 40 mensen in de grote schuur van boerderij ‘De Har’ aan de Huizingerweg (tussen Huizinge en Westeremden) – voor het grootste deel mensen die ik ’s morgens ook al in de kerk gezien heb. Alleen deze tweede keer gaat het om een praktische toepassing – niet zozeer van de preek van die morgen (hoewel ook die zo zijn consequenties voor ons leven had) – nee, we worden geconfronteerd met het wel en wee van het agrarische leven, vooral wanneer je daar bewust en zorgvuldig mee om wilt gaan. We zijn namelijk te gast bij Annelien Kapper, in de splinternieuwe en overrompelend grote schuur van deze kop-hals-romp boerderij. Sinds een aantal jaren runt zij de boerderij die voorheen gedreven werd door ‘onze’ Jan Willem en Gerrie Kapper. Haar man Kristiaan werkt weliswaar mee op de boerderij, maar heeft ook een baan buiten het boerenbedrijf om.
Bij binnenkomst is er koffie en thee, met lekkere cake. Heel toepasselijk is er een auditorium gevormd van twee halve cirkels strobalen, waarop de meesten een plaats vinden (enkele stoelen en een bankje zijn er voor degenen die hun rug een beetje moeten ontzien). Betty van der Molen heet ons welkom, bedankt de cake-bakkers en geeft vervolgens het woord aan Annelien.
In vogelvlucht vertelt zij iets over het Groninger land daar in de buurt. De streek achter de boerderij heet de Har (wat in het Gronings iets met ‘hoogte’ te maken heeft). Er moeten vroeger meer mensen geleefd hebben. Het gebied waar we ons bevinden werd al voor onze jaartelling bewoond. Er zijn bossen geweest, maar al heel vroeg ontdekte men de vruchtbaarheid van de aangeslibde gronden. Het dorp Westeremden is al heel oud – in de Middeleeuwen lag het aan zee (kun je nagaan wat een enorme hoeveelheden land erbij gekomen zijn). De toenemende welvaart kun je goed aflezen aan de mooie Middeleeuwse kerken die je hier en daar aantreft (denk maar aan onze ‘eigen’ kerk in Huizinge, maar ook aan de Andreaskerk in Westeremden, waar we dit jaar maandenlang te gast zijn geweest). Westeremden had zelfs stadsrechten, maar die is ze later aan Appingedam kwijtgeraakt, toen dat dorp van steeds groter belang werd. Kloosters zijn in deze buurten zeer actief geweest in het ontginnen van land en in het aanleggen van de dijken.
Rond achttienhonderd beginnen de graanprijzen te stijgen, en zie je steeds mooiere woonhuizen (en tuinen) rond de boerderijen verschijnen – tot Heerden en Borchen toe. Vanaf 1832 begint men dit gebied in kaart te brengen, en weten we wat er op het land verbouwd werd en wie er op de verschillende boerderijen woonden. In de negentiende eeuw komt overal de industrialisatie op, die geleid heeft tot een toenemende mechanisatie in de landbouw. Daarvan zijn we getuigen gezien de grote hoeveelheid tractoren en machines ook in de schuur waar wij ons nu bevinden. Vanwege een tekort aan koemest (en misschien ook wel vanwege het gemak?) bleek (of leek?) de op het toneel verschijnende kunstmest een uitkomst. Want ook met de komst van de molens was nog steeds meer grond voor landbouw bruikbaar geworden.
In 1990 werden Jan Willem en Gerrie de nieuwe bewoners en eigenaars van ‘De Har’, waarvan het voorhuis rond 1930 in Amstedamse-school-stijl gebouwd is. Nu is dus de schuur geheel vernieuwd, en van een prachtig rieten dak voorzien. Ook al is het van binnen een indrukwekkende staalconstructie, opvallend is wel de schoonheid van deze schuur vergeleken bij wat er over het algemeen tegenwoordig in het Groninger landschap aan schuren verschijnt. In 2015 is Jan Willem gestopt met ploegen, om op die manier de grond meer rust te geven en een veel rijkere fauna te ontwikkelen, wat op den duur ook de verbouwing van gewassen ten goede komt, door de grotere rijkdom aan organismen in de bodem. Meteen ook worden we geconfronteerd met het feit dat er zoveel diertjes zijn, die we weliswaar wensen te respecteren, maar die wel een bedreiging blijken voor de gewassen, die ze vrolijk en wel verorberen. Hoe die op een natuurlijke wijze te ‘bestrijden’? Daar is het laatste woord nog niet over gesproken – en dat zal ook wel nooit gebeuren.
Het met rust laten van de bodem brengt natuurlijk wel veel meer wieden met zich mee, en daar is dan eigenlijk meer menskracht voor nodig. En daarmee stuit je op nog weer een ander probleem: de hoeveelheid handen die het werk moeten zien te klaren. Voordat Jan Willem hier aan de slag ging hadden zijn voorgangers nog een voltijdse medewerker (‘knecht’ noemden ze zo iemand vroeger) – en die tendens zet zich dus voort, want, zoals ik al vertelde, Kristiaan heeft ook een baan buitenshuis. De tijd dat het halve dorp bij de oogst betrokken kon worden – zoals je op oude afbeeldingen wel ziet – is (voorgoed?) voorbij, dus moet je terugvallen op steeds betere machines, tot robotten toe (die in de nabije toekomst wellicht een deel van het wieden kunnen overnemen). Nieuwe machines om te zaaien en te oogsten zijn in de afgelopen jaren wel al aangeschaft.
De steeds natter wordende weersomstandigheden vragen om aanpassingen met het oog op de vochthuishouding van de bodem. Via de eigen windmolen wordt er wel al jaren eigen stroom opgewekt. Al geruime tijd hebben ze op ‘De Har’ ook een aantal hele mooie (vlees)koeien. Prachtige zwarte beesten, die trouwens hoornloos geboren worden en daardoor minder agressie tonen. Van tijd tot tijd wordt er één geslacht, wat dan weer voor enige inkomsten zorgt. De koeien zorgen op hun manier ook voor meer natuurlijke bemesting. Annelien probeert van allerlei nieuwe dingen uit; het probleem is daarbij altijd weer dat je pas na afloop weet of iets werkelijk voordeel oplevert. Er worden nog enkele verhelderende vragen gesteld, en op de vraag wat voor deze 21e-eeuwse boerin nu de gelukkigste momenten op het bedrijf zijn, zegt ze zonder enige aarzeling: de oogst.
Daarna komt Maria aan de beurt. Zij is een telg van de ons bekende familie Nienhuis, en is medeverantwoordelijk geweest voor de ontwikkeling en de bouw van de schuur waarin we ons bevinden. Zij vertelt ons met verve over de sloop en de nieuwbouw van de ‘romp’ van de boerderij. Over de enorme hoeveelheid complicaties die zo’n avontuur met zich meebrengt, van archeologisch onderzoek (zodra je maar even buiten de reeds bebouwde grenzen komt) tot voorschriften in verband met een beschermd dorpsgezicht. Ja, we hebben met elkaar een maatschappij van regels in elkaar gezet waar je op allerlei momenten niet blij van wordt! Wat een ‘lagen’ aan bureaucratie moet je passeren voordat je bent bij het uiteindelijke resultaat: plan, ontwerp, ligging, aansluiting op het voorhuis, bouwbesluiten, materiaalgebruik, en noem maar op. Met dan uiteindelijk die bijzondere keus voor het rieten dak. Ook voor het afgeven van vergunningen wil men in deze tijd van alles gezien hebben, van situatieschetsen tot plattegronden, doorsneden en aangezichten.
Van alles passeert de revue, maar Maria weet ons er behendig doorheen te loodsen. Ik vertelde al hoe opvallend mooi deze schuur aan de buitenkant is. Daar is hij van baksteen opgetrokken, en dat mag uniek heten. Wat ziet dat er anders uit! Maar … hoe wil je hem gemetseld hebben, in wat voor patroon, en met wat voor soort stenen, enzovoort? Ook over de aansluiting van de romp aan de ‘kop’, via de ‘hals’, is veel en op een ingenieuze wijze nagedacht. Na een aantal vragen (bijvoorbeeld: Waarom is de binnenkant van de schuur in staal en niet in hout uitgevoerd? – Dat laatste is bij een dergelijke overbrugging nog weer veel ingewikkelder, en aanmerkelijk duurder), is het woord ten slotte aan Gera van der Hoek, die de beide sprekers bedankt voor hun heldere betogen, en hen een verrassing van Groninger producten overreikt. Daarmee is een eind gekomen aan een leerzame middag, waarin ik in ieder geval opnieuw onder de indruk raak van het ingewikkelde van het moderne (boeren)leven. Ikzelf zal deze ontmoeting – en Annelien, Kristiaan en hun drie kinderen – niet gauw vergeten; en aan hen herinnerd worden iedere keer dat ik ‘De Har’ passeer.
Andries Visser