We zijn bezig met een serie van kunstenaars in en rondom Huizinge. In verleden en heden.
In de vorige nieuwsbrief stond de eerste aflevering. Daarin besprak Reint Wobbes de kunstschilder Reggie Scherpbier. Vandaag bespreekt hij de kunstenares Fie Goudschaal.
Op een zondagmiddag in 2008 ontmoette ik op Ewsum een bejaard echtpaar dat mij vroeg of ik de naam Goudschaal kende. Ik wist dat er rond 1900 een dominee Goudschaal in Westerwijtwerd had gestaan. De vraag of ik iets van dochter Fie wist, moest ik ontkennend beantwoorden. Dat werd verholpen met een stroom gegevens in de vorm van foto’s, kopieën en brieven die ik van het echtpaar ontving. Mevrouw was een achternicht van Fie, die schilderes was geweest. Dit alles resulteerde uiteindelijk in een expositie op Ewsum over leven en werk van Fie Goudschaal.
Afien Catherina Gesiena Goudschaal (Roden 1877-Den Haag 1956) was de jongste van de acht kinderen van dominee Johan Bernhard Goudschaal (Rottum 1835-Beerta 1910) en Catherina Arnoldina Koning Uilkens (t Zandt 1837-Westerwijtwerd 1908). Goudschaal was voorganger te Roden, Eppenhuizen en van 1888 tot 1910 te Westerwijtwerd. Fie volgde lager en M.U.L.O.-onderwijs te Groningen. Vervolgens schreef zij zich in aan de Groningse Academie Minerva, waar ze van 1894 tot 1903 een opleiding Beeldende Kunst ging volgen. Ze was een goede en precies werkende leerlinge en won in het leerjaar 1900-1901 een prijs voor haar tekeningen, in de vorm van een getuigschrift en een zilveren koninklijke medaille.
Ze studeerde en werkte samen met de ruim tien jaar oudere Alida van Houten, zuster van de kunstschilder Gerrit van Houten en Sientje Mesdag van Houten. Nicht Barbara van Houten was ook schilderes, zij was de dochter van Samuel van Houten, de man van het kinderwetje, later minister van Binnenlandse Zaken.
Aan het einde van de 19e eeuw was er een Dames Klasse, Afdeling Beeldende Kunsten opgericht aan Academie Minerva. Wel moest op de diploma’s nog leerling in leerlinge worden veranderd en hem in haar, maar toch.
Wat betreft het milieu, waarin Fie Goudschaal was opgegroeid, behoeft het geen verbazing te wekken dat ze kunstenares wilde en kon worden. Ze stamde uit een familie die reeds een aantal generaties de verlichting was toegedaan en sommigen van hen hadden daar in woord en geschrift blijk van gegeven.
Vader Goudschaal was in 1835 geboren te Rottum, ook zijn eerste standplaats als predikant. Hij vertrok daarna naar Wirdum, Roden, Eppenhuizen en stond van 1888 tot aan zijn emeritaat in 1910 in Westerwijtwerd. De vader van dominee Goudschaal, Ubbo Peter Goudschaal, zag in 1809 in Leer het levenslicht, studeerde in Groningen theologie en werd predikant te Rottum, Godlinze en Scheemda. Hij behoorde tot de zogenaamde Groninger Richting, een gematigd, moderne, christocentrische stroming binnen de hervormde kerk, die de kerk ook als opvoedingsinstituut zag. Onderwijs en ontwikkeling waren belangrijk! Vooral de naam van professor en schoolopziener Petrus Hofstede de Groot, ook uit Leer afkomstig, is aan deze theologische richting verbonden.
De moeder van Fie, Catherina Arnoldina Koning Uilkens was de kleindochter van ds. Theodorus Frederik Uilkens, boerenzoon uit Wierum bij Dorkwerd. Diens broer, Jacobus Albertus Uilkens, verlicht predikant, richtte in 1800 te Eenrum met anderen het eerste Nutsdepartement in de Ommelanden op: het Departement De Marne. In 1814 werd hij hoogleraar landhuishoudkunde te Groningen. Elke theologiestudent werd geacht zijn colleges te volgen. Men zag graag dat in elke pastorieboerderij (‘weem’) een predikant kwam wonen die tenminste theoretisch geschoold zou zijn in de landhuishoudkunde en als vraagbaak kon functioneren. Uilkens wordt wel de grondlegger van de landbouwwetenschap in Nederland genoemd. ‘Als praktisch geleerde van niet gering te schatten betekenis’, schreef Johan Huizinga over hem in 1914.
De grootmoeder van Fie was een Waalkens uit Nieuwolda, uit welke familie ook Albert Waalkens (1920-2007) stamde. Hij was hereboer, galeriehouder en avant-garde kunstpromotor. Hij kreeg in 2000 de Benno Premselaprijs en eerder al een Ziveren Anjer vanwege zijn verdiensten voor de kunst.
In 1903 kwam Fie op 26-jarige leeftijd van de academie en ging bij haar ouders in Westerwijtwerd wonen. Ze kreeg in de grote pastorie ook een ruimte waar ze kon schilderen.
De meeste broers en zusters waren reeds uitgevlogen. Toen in 1908 moeder Catherina Goudschaal-Koning overleed, vertrokken vader en dochter naar Beerta, waar ds. Goudschaal in 1910 overleed. Fie woonde twee jaar bij haar zus in de Stad, maakte een reis naar Noorwegen en schilderde daar landschappen waaraan zichtbaar was dat dit niet haar sterkste punt was. In 1911 vertrok ze naar Den Haag, waarschijnlijk op uitnodiging van Alida van Houten. Ze wist er al spoedig naam te maken als kunstenares en werd in 1915 lid van de Haagse Kunstkring.
Fie Goudschaal maakte, naast tekeningen en schilderijen, altijd al graag portretten, van familieleden, vrienden en bekenden. Waarschijnlijk heeft ze ooit de vraag gekregen om een portretminiatuur te maken en dat viel zo goed uit, dat ze er bekendheid door kreeg.
De portretminiatuur ontstond in de 15e eeuw als kunstvorm en werd al gauw gewild bij rijkaards, adel en koninklijke hoven in Europa en dan vooral in Frankrijk en Engeland. In Nederland kwam het verschijnsel rond 1700 in de mode bij de welgestelde laag van de bevolking. Ter zelfder tijd kwam de opkomst van ivoor als ondergrond van het miniatuur. Het waren meest buitenlandse schilders die zich er mee bezighielden. De grootste afnemers van het portretminiatuur waren de Oranjes, vooral de vrouwen van Willem II en III. Anna Paulowna grootvorstin van Rusland en Sophie van Wurtemberg waren beide kunstlievend en fanatieke verzamelaars van de kleine kunstwerkjes. Waarschijnlijk kwam Fie in contact met het toenmalige koningshuis door Jhr. S.M.S. de Ranitz, tot zijn dood adjudant en vertrouweling van Koningin-moeder Emma. Hij was zelf geportretteerd en door zijn tussenkomst kwam Fie met de koninklijke familie en hun aanhang in contact wat resulteerde in veel opdrachten om portretten en portretminiaturen te maken. Ook onder de gegoede burgerij had ze veel klanten. Op een tentoonstelling in Brussel in 1935 werd haar werk, met nog paar andere miniaturen, uitgekozen uit duizend andere werkjes, gekozen om ten toon te worden gesteld in de erevitrine. Haar werk werd wel vergeleken met dat van Watteau en Fragnonard uit de 18e eeuw.
De portretminiatuur werd reeds aan het eind van de 19e eeuw verdrongen door de fotografie. Het is bijzonder dat Fie Goudschaal tot aan de Tweede Wereldoorlog opdrachten kreeg omdat ze mooi werk leverde en velen waarschijnlijk schilderwerk nog steeds mooier vonden dan een foto.
Fie Goudschaal was een zelfbewuste, geëmancipeerde vrouw die schilderde en daarmee de kost verdiende. Het is haast wel zeker dat zij de laatste miniatuurschilder was. Ze stopte in 1942 met schilderen en nam afscheid van de Haagse Kunstkring, misschien omdat ze geen lid wilde worden van de door de Duitsers opgerichte Kunstkamer. In 1956 overleed de schilderes uit Westerwijtwerd.
Reint Wobbes, 2024.
.