Andries Visser heeft in het kader van onze winteractiviteiten aangeboden om ons in twee avonden in het spoor van Kierkegaard na te laten denken over sterven en onsterfelijkheid. Blijkbaar sprak dit thema velen van ons aan, er waren meer dan 20 aanmeldingen! Zoveel mensen pasten niet in de Paardenstal, dus we hebben besloten om uit te wijken naar de Vredekerk in Loppersum.
Kierkegaard rekende deze thema`s tot de “eenvoudige problemen” (in tegenstelling tot de wetenschappelijke-filosofische problemen over heel de mensheid en de wereldgeschiedenis).
Wij werden in deze avonden door Andries samen met Kierkegaard uitgenodigd om in alle ernst stil te staan bij onze eigen sterfelijkheid en onsterfelijkheid en dat in een knap opgebouwd betoog. Eerlijk gezegd lukt het mij niet om dit betoog in het kort samen te vatten. Maar er is een kans om dit mooie verhaal te herlezen als Andries besluit om een boek uit te geven over dit gedachtengoed.
Ooit, ik weet dat nog, hoewel ik er persoonlijk geen last van had, was het hoogste belastingtarief 72%. Van elke gulden die je boven een bepaald inkomen verdiende ging 72 cent naar het rijk. Dat had te maken met de sterkste schouders die de zwaarste lasten moeten dragen. Als je zóveel verdiende kon je wel een beetje, wat zeg ik, behoorlijk meer bijdragen dan Jan met de Pet aan de kosten van de samenleving. Tegenwoordig is het maximumtarief 49,5 %. En het is ook zonder die wetenschap duidelijk dat de verschillen tussen arm en rijk alleen maar groter worden. Daar komt nog bij dat vermogen nauwelijks belast wordt, en dus de rijken onder ons alleen maar rijker worden.
Wij hebben op ons huis zonnepanelen liggen. Zelf betaald, zonder subsidie. Die leveren meer kilowatts op dan we gebruiken, en onze energieleverancier betaalt graag wat terug voor die stroom. Die kunnen zij weer doorverkopen op momenten dat er weinig zon is. Aan ons, ’s winters, of aan mensen zonder panelen. Ik vind dat een logisch systeem. Maar een installateur vertelde me dat het elektriciteitsnet niet bedoeld is om stroom de andere kant op te sturen, en dat dat best ingewikkeld is voor energiebedrijven. En daar maken ze kosten voor. Volgens mij betalen ze daarom ook niet het volle pond voor de teruggeleverde energie. Een soort tweedehands tarief.
Ik snap eerlijk gezegd sowieso niet veel van het systeem van energiebedrijven en het energieplafond. Energie was vroeger een overheidstaak. In Zeeland had je de PEZEM, in Groningen het EGD. Nu zijn er bedrijven die er schatrijk van worden en dankzij het energieplafond betaalt de overheid, uiteindelijk wij zelf dus, daar flink aan mee.
De salderingsregeling van de zonnepanelen gaat verdwijnen als de regering zijn zin krijgt. De oppositie, inclusief PvdA en de groenen van links, is daar op tegen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het ook niet snap. Het heet dat mensen zonder zonnepanelen nu meebetalen aan de kosten die energiebedrijven maken voor de kilowatts die ze teruggeleverd krijgen. En dat zou dan niet eerlijk zijn. Men heeft het er zelfs over dat zonnepaneleneigenaars door de salderingsregeling onterecht subsidie krijgen. Nou heb ik de (meestal tegenvallende) inruilprijs voor mijn auto nog nooit als subsidie beschouwd, en ik heb ook niet het gevoel dat ik, wandelend door de supermarkt iets of iemand subsidieer. Ik betaal gewoon de spullen in mijn karretje… En over dat meebetalen gesproken: ikzelf heb nooit serieus gevoetbald. Als kind wel op een braakliggend stuk grond achter het huis. Maar als burger betaal ik ook gewoon mee aan de subsidie voor het onderhoud van het voetbalveld. En het zwembad niet te vergeten. En ik denk dat niet-autorijders ook bijdragen aan wegenonderhoud. En de accijns op mijn sigaren wordt heus niet gebruikt om mijn roken te faciliteren!
Mijn oude schoonmoeder vond het niet terecht dat zij meebetaalde aan de kinderbijslag die wij als jonge ouders kregen, terwijl ik, dankzij de belasting die ik betaalde, de huursubsidie die zij kreeg mede financierde. Ik draag graag bij voor het voetbalveld, het zwembad, en probleemloos pin ik de accijns op mijn sigaren en de benzine, en als ik ons overschot aan stroom gratis moet inleveren doe ik dat. Ik ga heus niet de barricaden op. Maar het gaat me wel erg ver om dat salderen subsidie te noemen. En oneerlijk is het volgens mij al helemaal niet.
Op 15 januari, een druilerige zondagmiddag, verzamelden we met welgeteld 51 mensen in de grote zaal van het Hippolytushoes om te luisteren naar Kees. Hij zou ons gaan vertellen over zijn 50 jaar lange ervaring als kerkorganist.
Gezien de hoge opkomst waren velen van ons daar erg nieuwsgierig naar.
Hij beloofde ons dat het verhaal een uur en een kwartier zou duren: dat is niet lang voor 50 jaar! We werden dan ook in wervelende vaart geleid langs anekdotes en overpeinzingen over zijn organistenleven, en vooruit, zijn leven als koorlid en later dirigent. Dit alles gelardeerd met hilarische liederen over bijvoorbeeld de zoektocht van een jong koorlid naar zijn stemtype, de onbereikbare sopraan en de teloorgang van het kerkelijk leven.
Cabaret van het zuiverste water, waar de zaal hoorbaar van genoot. We zaten op het puntje van onze stoel. En, zoals het goed cabaret betaamt, de kritiek was niet mals. Menig kerkbestuurder en voorganger zou zich, als hij of zij deze verhalen hoort, diep moeten schamen hoe men omgaat met goed en soms hoogopgeleide organisten zowel in bejegening als in financiële beloning!
Blijkbaar werkt de onzichtbaarheid van zo’n muzikale tovenaar, zoals hij of zij meestal verscholen zit achter de honderden pijpen van het orgel, deze geringe waardering in de hand. Alsof de goddelijke klanken ons zonder tussenkomst van een mens als vanzelf tegemoetkomen.
Kees heeft zich als organist en muzikale alleskunner dit keer duidelijk laten zien en ons getrakteerd op een kostelijke middag.
De liturgie heeft aan één kant iets vanzelfsprekends. Zo doen we dat al zo lang. Op die manier en met zulke woorden. Maar het kan gebeuren dat ineens die vanzelfsprekendheid wegvalt en je je afvraagt: wat doen we hier toch met deze woorden. Wie niet aan kerkdiensten gewend is zal zich wel helemaal verbazen. Is er in onze ervaring iets veranderd? Ik spreek steeds vaker kerkgangers die zeggen er soms wel moeite mee te hebben. Daarom is het misschien een goed idee om eens wat tijd te nemen om ons daar wat nader op te bezinnen.
Wat doen we eigenlijk in de kerk, als we bidden, als we elkaar zegenen, votum en groet elkaar toespreken, etc. In die vormen en met die woorden? En wat doet het ons (wel of niet)?
De bijeenkomst vindt plaats op donderdagavond 2 maart 2023, van 19.30 – 21.30 uur. U kunt zich, bij voorkeur per mail, voor 23 februari 2023 opgeven bij Grietje Schanssema, geschanssema@hetnet.nl
De afgelopen jaren verschenen er acht verzamelbundels met columns van Kees Steketee. De laatste is al weer vier jaar geleden, hoog tijd voor nummer negen, Met de kennis van nu. De zomertijd, Nashville, staande ovaties, The Passion, de Notre Dame, vliegschaamte, Bernhard van Vollenhoven, #MeToo, corona, spaarrente, lock down, een lijsttrekkersverkiezing, excuses, de nieuwe donorwet, ergernis bij een rotonde, beleefdheidskapitaal, functie elders, genderneutrale toiletten, vaccineren, The Voice, oorlog, de telefoon van Mark Rutte, de wolf, en zwarte Piet in Staphorst. Zomaar wat onderwerpen die langs komen in deze bundel columns, en die zo een beeld geven van wat ons de afgelopen vier jaren bezighield. En wat is het verschil tussen een organist en een taxichauffeur? En waarom dragen we wel oordopjes bij een concert maar geen zonnebril in een galerie?
Al deze onderwerpen en meer, als altijd met ironie, zelfspot en veel verbazing, opgetekend in een 236 pagina’s tellend boek, dat vanaf heden is te bestellen. Dat kan via de website van Kees Steketee (www.keessteketee.nl), voor € 15,00. Het boek (uitgegeven door bestelmijnboek.nl) is ook verkrijgbaar, maar niet voor € 15,00 via www.bestelmijnboek.nl of www.bol.com
Bijna twee jaar – we begonnen tijdens het ‘corona-jaar 2021 – hadden wij thuis met twee nog jonge mensen eens in de veertien dagen een kring over Kierkegaards filosofische hoofdwerk, het Afsluitend onwetenschappelijk Naschrift. Daarin maakt hij op een gegeven moment, nogal ironisch, onderscheid tussen de gebruikelijke wetenschappelijk-filosofische problemen (over heel de mensheid en de wereldgeschiedenis), en de ‘eenvoudige problemen’, waar ieder mens – ook een filosoof voor zover hij zich nog bewust is een gewoon mens te zijn – mee worstelt, of mee zou moeten worstelen. Enkele van die problemen stelt hij vervolgens aan de orde, bijvoorbeeld: de meeste mensen, ook bijna alle filosofen, zijn getrouwd, maar wat is dat eigenlijk ‘trouwen’?
En dan komt hij daar ook op de twee simpele problemen die wij in navolging van hem aan de orde zullen stellen op een tweetal donderdagavonden: sterven en onsterfelijkheid. Over elk van deze vraagstukken stelt hij in kort bestek meer dan dertig vragen, zodat het hopelijk even zal duren voordat de filosofen weer overgaan tot de ‘moeilijke problemen’, want het lijkt toch niet te veel gevraagd om eerst de eenvoudige enigszins te verhelderen.
Dat hoop ik met jullie te gaan doen: in het spoor van Kierkegaard nadenken over sterven en onsterfelijkheid. En dat lijkt mij in deze tijden van toenemende angst voor ziekte en dood geen luxe tijdverdrijf.
Andries Visser
De bijeenkomsten vinden plaats op 19 januari en 2 februari 2023, van 19.30 – 21.30 uur, in een van de zalen bij de Vredekerk, Burgemeester Van der Munnikstraat 16, Loppersum. Er wordt een bijdrage gevraagd van € 4,00 voor koffie of thee.
U kunt zich, bij voorkeur per mail, voor 12 januari 2023 opgeven bij Liesbeth de Voogd, liesdevoogd@gmail.com
Het buurtbusje stopt voor de poort van de abdij. Zoekend loop ik de parking op, bewonder links een boomgaard vol rijpe vruchten en merk rechts een grote groene weide met vee. Even door een bos lopen. Daar staat de abdijkerk van de Benedictijnen in Egmond-binnen. Ik bel aan.
Wat kom ik hier doen? Twee jaar lang kon ik hier niet komen door corona, nu wel. Waarom? Om dat ik op een spirituele leegte bots. Al een tijdlang heb ik geen zin in de gewone zondagsdienst die door corona naar de achtergrond van mijn wekelijke activiteit was verhuisd. En ik mis twee dierbare vrienden, ze zijn vertrokken voor eeuwig. Eerst een ernstige, geleerde vriend. Kort daarna een vriendelijke, hulpvaardige vriend. Zestig jaar vriendschap definitief voorbij. Ik voel mij een beetje ontworteld.
De gastenpater ontvangt mij vriendelijk. Hij wijst de weg naar een mooie, ruime, kale kamer. Er hang niets behalve een kruisbeeld. Hij legt de dagorde uit. Morgengebed, mis, middaggebed, avondgebed. Maaltijden in stilte. Ik hoor een lijster zingen. In de kerk zie en hoor ik twaalf monniken. Ze zingen psalmen naar elkaar toe, liederen die zo ‘n 2500 jaar oud zijn, wel in de Nederlandse versie, verzorgd door Ida Gerhardt en haar vriendin. Steeds weer een klacht, gevolgd door een lofzang. In een kerk die, hoewel herbouwd, al duizend jaar op deze plek staat.
Elke psalm eindigt onveranderlijk op de heerlijkheid van God, de Zoon en de heilige Geest. De allerhoogste wordt dan telkens door alle monniken eerbiedig en recht staand begroet met een diepe buiging. De monniken zingen en ze bidden ook. Ze bidden voor de wereld. Een terugkerend gebed is gericht op zieken, noodlijdenden, stervenden, moge God hen genadig zijn. Een voor mij verrassend gebed luidt “wij bidden God opdat de militairen hun krachten omzetten in hulp aan mensen in nood”.
De maaltijden zijn sober en gezond. Abdijkaas, aardbeien uit de fruittuin, stevig monnikenbrood. Elke maaltijd begint met het Onze Vader. Telkens weer krijgen wij het brood uit zijn handen. Totale stilte tot het gebed bij de afsluiting. Het is kort en goed: dank u, Heer.
En dan het avondgebed in de kerk. De Heer wordt weer aangeroepen, altijd weer. Maar daar blijft het niet bij. Er komt nog iets. Op het einde van de dag zingen de monniken zachtjes Salve Regina, alsof ze het moe zijn om altijd alleen maar de Heer te prijzen
Wees gegroet, Koningin, Moeder van barmhartigheid; ons leven, onze vreugde en onze hoop, wees gegroet.
Dat voelt helemaal goed. De volgende dag klinkt het Salve Regina in mijn oren en groeit het gevoel van een moederlijke gastvrijheid. Alles wat de monniken sinds eeuwen bewaren en koesteren sluit bij mij aan bij de hagelwitte aronskelken en de knalrode pioenen rond het Mariabeeld in de dorpskerk van mijn jeugd in de maand mei.
Net als de gezangen van de monniken wijzen alle boeken van de bibliotheek naar God. Naar het spirituele leven. Naar de weg naar binnen. Naar de zoektocht voorbij de eindigheid. Gelukkig, in de bibliotheek is het niet altijd stil. Een jonge theoloog spreekt enthousiast over hoe het moet met de kerk in een snel veranderende wereld. Ik denk terug aan de gesprekken met mijn dode geleerde vriend. Een actieve, pastorale theoloog uit Amsterdam vertelt over de zorg voor mensen in een cultureel gemengd stadsdeel. Zijn zorgzaamheid voor mensen uit verre landen in zo veel talen spreekt aan, is heel herkenbaar, alsof die andere dode vriend er weer is.
Op een middag loop ik langs het strand, niet ver van de abdij. Ook hier een blik op de oneindigheid, op de zee. Wel met een hele rij windmolens aan de einder. Op het strand heel veel oma ’s en opa ’s in de weer met kleintjes. Terug in de abdij groeit het gevoel dat ik hier als een gezonde vis in helder water mag rondzwemmen. Gastvrijheid en in stilte wandelen naar de begraafplaats waar zo veel monniken de eeuwigheid ingegaan zijn.
Na enkele dagen vraag ik me af hoe het nu zit met die spirituele leegte van mij. Heb ik nu weer zin om terug naar de kerk te gaan op zondag? Gaat dit alles hier dieper dan een soort poëtische ontroering? Ik weet het niet. In mijn twijfel pak ik een dichtbundel in de bibliotheek en lees lukraak een gedicht van Toon Hermans. Ik moet er te midden van de gewijde stilte hard om lachen
Mijn leven is veilig in de handen van God Wat is dat een prachtige zin Ik heb vaak gedacht, ja, dat zal wel zo zijn Maar die handen, hoe kom ik er in?
Ik loop het klooster uit langs de weide en de fruittuin en wacht op de buurtbus. Afgesneden wortels kunnen weer een beetje groeien. Een boer met trekker en hooiwagen rijdt luidruchtig voorbij. Ik mis de stilte, nu al.
Op woensdagavond 14 december om half acht wordt de jaarlijkse meditatieve viering gehouden op het koor in Huizinge. Momenten van stilte, woorden van dichterlijke inspiratie en muziek vormen de ingrediënten voor een uurtje van rust en bezinning.
De avond wordt georganiseerd door ds. Mattin Langenberg, Hinrick Klugkist en Egbert Smit.
Donderdag 20 oktober was er een avond in de ‘uitverkochte’ Paardenstal in Huizinge met en rond de Steemer schilder Rein Pol. Rein heeft geen introductie nodig. Hij is een bekend lid van de kunstenaarsstroming Noordelijke Realisten en streekgenoot en bezoekt regelmatig onze kerk.
Inmiddels 73 jaar oud, schilderde hij ons met losse streken zijn leven, werk en loopbaan, vanaf zijn kindertijd in de Oranjewijk in Groningen. En daarna als student en docent van Academie Minerva. Dit aan de hand van afbeeldingen van zijn website.
Met veel relativering en aardige anekdotes, zoals over het schilderijtje van dochtertje Lara. Het kleine doekje werd ontvreemd bij een expositie in Lauswold. Later werd het met een aardig briefje anoniem terugbezorgd, nadat de dief wroeging had gekregen.
Relativerend, bijvoorbeeld bij de bespreking van een jeugdwerk Zelfportret in badkamerspiegel. Een werk dat steeds weer terugkomt in de bespreking van liefhebbers van zijn werk.
Op Minerva kreeg Rein les van onder andere Ger Siks en Wout Muller. Hij voelde zich thuis in de figuratieve richting, tegenhanger van de abstracte richting. Twee jaar na zijn afstuderen werd hij zelf docent en hij zou het 15 jaar blijven. Totdat deze richting met één pennestreek en een zak geld werd opgeheven. Hij is nu nog docent aan de Klassieke Academie voor schilderkunst.
Binnen de Noordelijke Realisten neemt Rein Pol een eigen plek in als ‘conceptueel realist’.
Natuurlijk geschilderde voorwerpen of gebeurtenissen die haast toevallig lijken te zijn samengebracht. Vaak hebben deze een achtergrond in het eigen leven of de herinnering. Belangrijke thema’s in het werk van Rein zijn symbolische verwijzingen naar veroudering, het vergaan der dingen (rottende tomaten), glas. Vaak ook directe verwijzingen naar de eigen jeugd. Soms ook grappig: twee gloeilamppeertjes in een kom, of een spiegeling waarin nog een hand of een gezicht van de schilder herkenbaar is
Mooi zijn de verhalen over het tot stand komen van de schilderijen.
Zoals het laatste (X fin) in zijn trommel-reeks, waarin de aftakeling van de trommel (afkomstig van de inmiddels ter ziele gegane muziekvereniging Jehova Nissi uit Stedum) volledig is. Voor het maken van dit schilderij stonden de resten van het instrument model nadat de trommel eerst geplet werd onder een vrachtwagen van een behulpzame dorpsgenoot.
En natuurlijk de reeks met afbeeldingen van een trein, de Blauwe Engel, bekend van de ansichten die bij menigeen (ook bij ons) op de schoorsteenmantel staan.
Na de pauze vertoonde Rein een film over het tot stand komen van het grote drieluik van 6 bij 2½ meter door hem geschilderd in 2009, met daarop verhalen en verbintenissen uit verleden, heden en toekomst. Ook zijn vrienden, de vroegere docenten en collegaschilders als Wout Muller, Matthijs Röling, Diederik Kraaijpoel, Henk Helmantel en Rob Möhlman, komen hierop voor.
Dit werk is nu te zien op een tentoonstelling van Rein Pol in de Frayelemaborg in Slochteren.
Lezing gehouden door Reint Wobbes op 7 september 2022
Ik heb bijeengezocht wat er ooit in de archieven over Melkema is geschreven. Vanaf eind 17e eeuw doen de bewoners van dit huis het zelf, ze hadden gevoel voor geschiedenis. Nazaat Johan Huizinga, de beroemde historicus, had het niet van een vreemde!
Het wierdedorp Huizinge wordt in de 9e en de 10e eeuw voor het eerst op schrift genoemd in de administratie van het klooster Fulda (Bonifatius) dat hier bezit had. Van ca. 1202 -1207 was de geleerde Emo hier pastoor. Hij vertelt over zijn tijd in Huizinge in de beroemde Kloosterkroniek van de Abdij Bloemhof, de communiteit die hij stichtte. In dezelfde eeuw wordt de huidige kerk gebouwd, 30-40 jaar nadat het baksteenbakken was begonnen. Een vijftal priesters wordt in de annalen genoemd, van twee zijn de grafstenen in de kerk bewaard.
In 1323 en in 1326 worden personen genoemd die Melcama heten, Abel en Focko. Het ging over het redgerrecht in Huizinge en over waterlozingen. Het klooster Essen en de abt van Aduard speelden een rol in de overeenkomsten.
In 1371 wordt tegelijk met bewoners van de borg Fraam, domus (huis) Melcama genoemd. In het borgenboek wordt Melkema geduid als een edele heerd, die geen borg is geworden. Wellicht heeft hier een steenhuis gestaan van een hoofdeling. Later zijn de edele rechten verloren gegaan.
In 1555 geven Thomas Clasen en Sytske hun kinderen een voorschot op hun erfdeel. Hun dochter Katryna, gehuwd met Derk Peters, krijgt ook haar deel, ze wonen op Melkema. Ze werden de stamhouders van de familie die zich later Huizinga ging noemen en die vanaf 1555 tot 1970 woonde op deze plaats, die altijd door vererving op de volgende generatie overging. De familienaam Huizinga ontstond in de 17e eeuw toen Jacob Derks zich in 1679 in Groningen vestigde als koopman. Hij ging zich Jacob Derks tot Huizinga noemen. Ook de rest van de familie ging zich na verloop van tijd zo noemen.
Dezelfde Jacob Huizinga maakte van oude familieaantekeningen Het Gedachtnisse Boeck. Zijn kleinzoon Pieter Huizinga Bakker liet in 1775 een bijgewerkt Stamboek drukken. Hij voorzag het van een 72-regelig gedicht over Melkema en zijn bewoners. Deze plaats wordt doorgaans in één adem genoemd met prof. Johan Huizinga, de grote historicus, schrijver van o.a. Herfsttij der Middeleeuwen, wiens verre voorouders hier woonden. Pieter Huizinga Bakker echter werd op deze boerderij geboren, vestigde zich als koopman-dichter in Amsterdam, trouwde met Liesbeth Wagenaar, zuster van de historicus Jan Wagenaar die o.a. de Vaderlandse Historie in 23 dikke delen te boek stelde. Pieter schreef behalve diens biografie ook poëzie en proza en vertaalde werk van de 17e eeuwse Engelse dichter John Milton.
Het laatste bijgewerkte Stamboek uit 1883 werd samengesteld door de grootvader van Johan Huizinga, Jacob Huizinga, doopsgezind predikant. Enige regels uit het gedicht van Huizinga Bakker geschreven in A’dam, den 28 van de Lentemaand 1774:
Zweef, lieve dichtgeest! buiten kommer in ’t oud vermaeklyk Huisinga, En zie gezeten, gezeten in de lommer Zijn Veldgebuure, Melkema, ’t Eerwaardig stamhuis onzer Magen; Dat, met zyn grachten, ruimte en zwier, De aloude blyken nog mag dragen Van aenzien, eer en landsbestier.
En:
Gy zaegt onze Ouders, in uw weiden, O Melkema! Oprecht en trouw, Het leeven der Aartsvaedren leiden, By runderteelt en akkerbouw. Die bezigheid ontbrak geen zegen, zy dienden op hun eigen trant, Den tabberd schuwende en den degen, Eenvoudig God en ‘t Vaderland.
De Huizinga’s waren als velen hier Doopsgezind, behorend bij de strenge stroming van de Oude Groninger Vlamingen en Ukowallisten. Ze waren pacifist en wilden geen overheidsfuncties bekleden. Ze waren vlijtig, leefden uiterst sober, en waren vaak leergierig. (Hij die geen boeken koopt noch leest is niet veel beter dan een beest, zei een vermaner.) Geen spiegels en schilderijen. En sobere kleren, zonder opschik.
Veel bewoners van dit huis, meer dan 100 jaar, waren voorgangers in de Mennistengemeente. Hun motto was: ‘Dopen wat mondig is, spreken dat bondig is, vrijheid in t Christlijk geloven, daden gaan woorden te boven.’ Later werden ze vrijzinnig.
Dopersen hebben veel invloed gehad, ondanks hun geringe aantal: Ruysdael, Mesdag, Vondel, Leegwater, Lely waren allemaal Dopersen. Ook speelden ze een rol in de voedingindustrie van Zaandam, en de textielindustrie in Twente. En in de oprichting van de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen.
Het voorhuis van de boerderij is 16e eeuws, de grote schuur 17e eeuws, de kleine schuur is in 1820 gebouwd door Sieke Leues Huizinga. De grote schuur werd verlengd in 1762 door Antje Egges, die hier 27 jaar boerin was.
Goed dat dit mooie pand is geconserveerd door het Groninger landschap, het past ze ook, immers oude boerderijen en kerken zijn niet alleen monumenten van geschiedenis en kunst, maar ook elementen in het landschap. Over ons landschap schreef Anton van Lem in de biografie van Johan Huizinga: Wie het Groninger platteland niet kent, vruchtbaar in goede jaren, met de zachte glooiingen van de vele wierden, verzadigd van zomerzon of niet minder mooi in mist en regen, ontbeert meer dan zomaar een landschap.