Het kan iedereen overkomen
Het stationnetje van Stedum is mijn begin-en eindpunt van een treinrit naar of van Groningen. Op een dag
verlaat ik de trein, check uit, trek het mondkapje af, en loop naar het fietsenrek. Wat zie ik, wat merk ik? Mijn
fiets staat er om naar huis te rijden, goed en wel, maar nergens is mijn fietssleutel te vinden. Ik zoek overal,
vind geen fietssleutel.
Fiets op slot, sleuteltje weg, daar sta ik dan, eenzaam op het stationterrein, in wind en regen, hopeloos en
hulpeloos. Hoe kom ik thuis met een fiets op slot? Hulp komt snel, ik word afgehaald door mijn vriendelijke
echtgenote terwijl de fiets achter blijft, stevig op slot, met een niet open te krijgen zware metalen ketting. Hij
staat veilig en droog, dat wel, maar hoe krijg ik die fiets los?
Later komen wij samen terug met een bos kleine sleutels, misschien zit er een goede tussen? Proberen
maar, misschien dit sleuteltje, of wellicht deze. Maar neen, niets lukt. Nu wordt het echt hopeloos. Geen
sleutel past, dit wordt een mission impossible, de reserve sleutel is echt óók weg. De ketting wil niet wijken
zonder de juiste sleutel.
Rond het station zijn enkele flinke kerels aan het werk, met stevig materiaal. Of ze mijn fietsketting kunnen en
willen doorknijpen? Ja, dat materiaal hebben ze wel. Maar neen, dat gaan ze niet doen, hoe weten ze of ik een
dief ben, of niet? Die verantwoordelijkheid opnemen, daar is geen sprake van, geen denken aan, zegt de baas.
Dan maar verder zoeken of er toch niet een sleuteltje past, met wat harder wringen en trekken. Maar elke
poging loopt op niets uit. Tot een jonge kerel plots heel discreet een metaal snijtang uit zijn jas haalt en
aanbiedt. ‘Kijk,’ zegt hij, ‘je kan hem zelf gebruiken, ik mag niet, dat weet je.’
Wat een verrassing. Zelf ben ik niet goed in snijtangen maar met vereende krachten houden we de tang tegen
de ketting, zetten hem aan, en ja, met veel vuurvonken en zwaar geknetter bezwijkt de kabel onder het geweld
van de slijptang.
Ik ben erg blij, wil hem omhelzen, ware het niet van de coronatijd. Als ik vrolijk op mijn vrij gemaakte fiets
spring en wegrijd van het station, zwaai ik naar de kerel, dank hem zeer oprecht. En denk: het hoort niet om te
helpen, maar hij doet het toch. Hij steekt vrijwillig een grens over. Hij is mijn broeder. Lang leve het
broederschap daar, aan dat fietsenrek van het stationnetje in Stedum.
Karel van Hoestenberghe
Wilt u reageren? khoestenberghe@gmail.com