In Utrecht bestaat nog steeds een kleine kloostergemeenschap van de zusters Augustinessen: Casella. (Voor wie meer wil weten: https://www.casella.nl/). Ook al zijn ze nog maar met drie zusters, toch houden ze hun vieringen gaande en heten ze vooral jonge mensen welkom.
Ze geven voor degenen die hen een warm hart toedragen en/of geïnteresseerd zijn in de augustijnse
spiritualiteit ook een blad uit: ‘Stad Gods’. Het verschijnt vijf keer per jaar, in een oplage van 6000 stuks. Het jaarthema in 2024 is het ‘Zonnelied van Franciscus’, en zodoende werd ik gevraagd als gastschrijver om iets over Broeder Wind te schrijven.
Wees geprezen, mijn Heer,
door broeder wind
en door de lucht, bewolkt of helder,
en ieder jaargetijde.
Franciscus van Assisi, ‘Zonnelied’
Hieronder het artikeltje dat in ‘Stad Gods’ terecht kwam.
Broeder Wind
Starend uit het raam van de trein die vanuit Groningen de Ommelanden in rijdt zag ik vooral lucht, heel veel lucht. Het streepje aarde daaronder stelde niet veel voor: grasland, akkers, hier en daar een verre torenspits die niet veel hoger leek dan het gras, wegvallend tegen die onmetelijke hemel.
Wij hebben hier op het Hogeland eigenlijk niets spectaculairs, dacht ik, niet zoals andere streken dat hebben. Geen bergen of heuvels, geen duinen of strand, geen meren of watervallen. Maar wij hebben de lucht.
Zo ontstond de tekst voor het ‘Hogelandster liedje’. Te lang om hier te citeren, maar het eindigt zo:
De ochtend- en de avondlucht
de maan die voor de morgen vlucht
de wolken in hun wit gewaad
de zon die op- en ondergaat
het donker met zijn sterrenpracht
het stil verbleken van de nacht
het ijle blauw zo peilloos hoog
de hele halve regenboog.
De handen leeg, dicht aan de grond,
ik sta en kijk de hemel rond,
de wenkende oneindigheid…
Er is geen grens… er is geen tijd…
Wij houden van wat je niet hebben kan,
wij leven van de lucht.
‘Van de lucht kun je niet leven’, zegt een spreekwoord. Maar wij mensen doen niet anders. Zonder lucht is ons bestaan binnen een paar minuten voorbij. Meer dan water en brood hebben we lucht nodig, adem, wind.
Dat is raar. Dat wat we het meest nodig hebben, is onzichtbaar, je kunt het niet aanraken.
Geen wonder dat de wind symbool is geworden voor de Heilige Geest. Hoe ongrijpbaar en vluchtig is ook de Geest, van wie je maar moet hopen en geloven dat hij/zij bestaat en aanwezig is, zonder ooit een hard bewijs te krijgen.
Kunnen we dat aan? Dat we het moeten hebben van iets, iemand, waarop we geen vat hebben?
Franciscus noemt de wind ‘broeder’. Ik moet bekennen dat ik hem dat niet altijd nazeg, als het hier weer eens hard waait en ik er tegenin moet fietsen. Voor iemand die je niet kunt zien heeft Broeder Wind een krachtig vermogen om je dwars te zitten.
Maar ook om je in die strijd met de elementen weer tot jezelf te brengen, zoals velen van ons die graag ‘uitwaaien’ aan het strand weten. Het lijkt dan of je al te menselijke muizenissen door de wind worden meegevoerd. Je voelt je lichaam weer: je nietigheid tegenover die kracht, en toch laat je je niet omver blazen.
Wind is niets meer dan zich verplaatsende lucht. Soms zo hard dat het stormt. En soms legt Broeder Wind zichzelf even ter ruste, en is het windstil. Zelfs hier in het noorden van Groningen. Dat zijn speciale dagen. Je hoeft je nergens meer tegen te verzetten. De altijd ritselende blaadjes van de populier zwijgen. Ik zit buiten en luister naar de stilte.
Is dit nu wat de Prediker ‘lucht en leegte’ noemt? IJdelheid en het najagen van wind?
Het is waar dat de ongrijpbaarheid van lucht een gevoel kan geven van leegte. Wat hebben we uiteindelijk als houvast – niets, een vuistvol wind.
Ik zit in het gras, en voel iets anders. Leegte die tot ruimte wordt.
Zoveel wordt ons voorgehouden, uitgelegd, opgedrongen, zoveel wordt van ons gevraagd en geëist. Zoveel vragen en opinies klinken in ons hoofd. Het wegvallen daarvan kan beangstigend zijn. We zijn er zo aan gewend, aan al die stemmen. Wat blijft er over als die zwijgen?
En toch kan de leegte, als je hem niet probeert te verdrijven, veranderen in ruimte. Tenminste, dat gebeurt mij soms. De leegte kan een vriendelijk gezicht krijgen, een ontvankelijkheid voor wat zich niet laat zeggen. Toe maar, er is ruimte genoeg. Kijk om je heen, omhoog, hoeveel lucht, van horizon tot horizon. Vertrouw je er aan toe.
Dan, even maar, steekt Broeder Wind op, en fluistert bemoedigend in de populierenbladeren.
Barbara de Beaufort