In het klooster

Het buurtbusje stopt voor de poort van de abdij. Zoekend loop ik de parking op, bewonder links een boomgaard vol rijpe vruchten en merk rechts een grote groene weide met vee. Even door een bos lopen. Daar staat de abdijkerk van de Benedictijnen in Egmond-binnen. Ik bel aan.

Wat kom ik hier doen? Twee jaar lang kon ik hier niet komen door corona, nu wel. Waarom? Om dat ik op een spirituele leegte bots. Al een tijdlang heb ik geen zin in de gewone zondagsdienst die door corona naar de achtergrond van mijn wekelijke activiteit was verhuisd. En ik mis twee dierbare vrienden, ze zijn vertrokken voor eeuwig. Eerst een ernstige, geleerde vriend. Kort daarna een vriendelijke, hulpvaardige vriend. Zestig jaar vriendschap definitief voorbij. Ik voel mij een beetje ontworteld.

De gastenpater ontvangt mij vriendelijk. Hij wijst de weg naar een mooie, ruime, kale kamer. Er hang niets behalve een kruisbeeld. Hij legt de dagorde uit. Morgengebed, mis, middaggebed, avondgebed. Maaltijden in stilte. Ik hoor een lijster zingen. In de kerk zie en hoor ik twaalf monniken. Ze zingen psalmen naar elkaar toe, liederen die zo ‘n 2500 jaar oud zijn, wel in de Nederlandse versie, verzorgd door Ida Gerhardt en haar vriendin. Steeds weer een klacht, gevolgd door een lofzang. In een kerk die, hoewel herbouwd, al duizend jaar op deze plek staat.

Elke psalm eindigt onveranderlijk op de heerlijkheid van God, de Zoon en de heilige Geest. De allerhoogste wordt dan telkens door alle monniken eerbiedig en recht staand begroet met een diepe buiging. De monniken zingen en ze bidden ook. Ze bidden voor de wereld. Een terugkerend gebed is gericht op zieken, noodlijdenden, stervenden, moge God hen genadig zijn. Een voor mij verrassend gebed luidt “wij bidden God opdat de militairen hun krachten omzetten in hulp aan mensen in nood”.

De maaltijden zijn sober en gezond. Abdijkaas, aardbeien uit de fruittuin, stevig monnikenbrood. Elke maaltijd begint met het Onze Vader. Telkens weer krijgen wij het brood uit zijn handen. Totale stilte tot het gebed bij de afsluiting. Het is kort en goed: dank u, Heer.

En dan het avondgebed in de kerk. De Heer wordt weer aangeroepen, altijd weer. Maar daar blijft het niet bij. Er komt nog iets. Op het einde van de dag zingen de monniken zachtjes Salve Regina, alsof ze het moe zijn om altijd alleen maar de Heer te prijzen

Wees gegroet, Koningin, Moeder van barmhartigheid;
ons leven, onze vreugde en onze hoop, wees gegroet.

Dat voelt helemaal goed. De volgende dag klinkt het Salve Regina in mijn oren en groeit het gevoel van een moederlijke gastvrijheid. Alles wat de monniken sinds eeuwen bewaren en koesteren sluit bij mij aan bij de hagelwitte aronskelken en de knalrode pioenen rond het Mariabeeld in de dorpskerk van mijn jeugd in de maand mei.

Net als de gezangen van de monniken wijzen alle boeken van de bibliotheek naar God. Naar het spirituele leven. Naar de weg naar binnen. Naar de zoektocht voorbij de eindigheid. Gelukkig, in de bibliotheek is het niet altijd stil. Een jonge theoloog spreekt enthousiast over hoe het moet met de kerk in een snel veranderende wereld. Ik denk terug aan de gesprekken met mijn dode geleerde vriend. Een actieve, pastorale theoloog uit Amsterdam vertelt over de zorg voor mensen in een cultureel gemengd stadsdeel. Zijn zorgzaamheid voor mensen uit verre landen in zo veel talen spreekt aan, is heel herkenbaar, alsof die andere dode vriend er weer is.

Op een middag loop ik langs het strand, niet ver van de abdij. Ook hier een blik op de oneindigheid, op de zee. Wel met een hele rij windmolens aan de einder. Op het strand heel veel oma ’s en opa ’s in de weer met kleintjes. Terug in de abdij groeit het gevoel dat ik hier als een gezonde vis in helder water mag rondzwemmen. Gastvrijheid en in stilte wandelen naar de begraafplaats waar zo veel monniken de eeuwigheid ingegaan zijn.

Na enkele dagen vraag ik me af hoe het nu zit met die spirituele leegte van mij. Heb ik nu weer zin om terug naar de kerk te gaan op zondag? Gaat dit alles hier dieper dan een soort poëtische ontroering? Ik weet het niet. In mijn twijfel pak ik een dichtbundel in de bibliotheek en lees lukraak een gedicht van Toon Hermans. Ik moet er te midden van de gewijde stilte hard om lachen

Mijn leven is veilig in de handen van God
Wat is dat een prachtige zin
Ik heb vaak gedacht, ja, dat zal wel zo zijn
Maar die handen, hoe kom ik er in?

Ik loop het klooster uit langs de weide en de fruittuin en wacht op de buurtbus. Afgesneden wortels kunnen weer een beetje groeien. Een boer met trekker en hooiwagen rijdt luidruchtig voorbij. Ik mis de stilte, nu al.

Karel van Hoestenberghe                                                                 

——————-

Wilt u reageren op deze column? Mail naar: khoestenberghe@gmail.com